Elke dag groeten wij een ander meerdere keren. Voor zuinige mensen beperkt deze groet zich tot een ‘hallo’, of kortweg, tot een ‘hoi’. Sommigen gewagen zelfs van ‘Doei’ en ‘See you’. Hoe anders gaat het er in sommige culturen aan toe. De Brit bijvoorbeeld neemt afscheid met “God bless you: God zegene u.” En in Frankrijk gaat men uit elkaar met een ‘á Dieu’. ‘Tot bij God.” Met een grote vanzelfsprekendheid hoort God bij het leven, zo lijkt het. Maar de tijden en ook de mensen veranderen: de groet blijft wel bestaan, maar de diepe betekenis ervan is verloren gegaan.
Net als vorige zondag verschijnt de verrezen Christus te midden van de leerlingen en groet Hij hen met de gebruikelijke wens: ‘Vrede zij u’. Dezelfde wens waarmee de bisschop tot op vandaag de aanwezigen in de kerk begroet. Het is geen ‘vrede’ die het omgekeerde is van oorlog of geweld, van een ruzie of van een twist. Maar het is vrede die te maken heeft met innerlijke rust. Met zachtmoedigheid, barmhartigheid, met zuiverheid van hart. Met een uitstraling die verwijst naar de acht zaligheden. Jezus weet maar al te goed wat Hij op dat moment met ‘vrede’ bedoelt. Het is immers de diepste uitstraling van wie Hij is. In Hem is geen wrok, geen vergelding, maar een en al vergeving. Deze groet moet daarom verrassend geweest zijn voor de leerlingen en – eerlijk gezegd – ook voor ons, want - na al wat Jezus de laatste dagen overkomen is - zou men van een mens wel een andere reactie verwachten. We weten allemaal dat de apostelen zich die eerste avond achter gesloten deuren verschanst hebben uit vrees voor de joden. Om hun eigen hachje veilig te stellen. Heel begrijpelijk, want ze hebben de voorafgaande dagen verschrikkelijke dingen gezien en meegemaakt. Maar nog belangrijker is, wat er juist niét staat, maar wat we kunnen vermoeden en wat aan Jezus’ groet een andere betekenis geeft dan de alledaagse wens. Een van hen met name heeft Jezus verraden en verkocht voor 30 zilverstukken. Drie anderen, en niet de minsten, de ‘grote drie kroongetuigen’, lagen te slapen op het moment dat Jezus werd uitgeleverd. Op dat moment ook zijn alle leerlingen uit zelfbehoud in het wilde weggevlucht. Petrus is wellicht uit nieuwsgierigheid Jezus vanop een ruime afstand gevolgd tot hij ontdekt werd en tot driemaal toe ontkende, dat hij ook maar iets met deze gevangene te maken had.
Wanneer deze angstige apostelen dan van twee leerlingen vernemen dat Jezus werkelijk leeft, want duidelijk herkenbaar aan zijn wonden én aan het breken van het brood, dan is het heel begrijpelijk dat schrik de apostelen bevangt en dat ze radeloos zijn. Ze voelen zich lafaards, want ze hebben hun Meester verraden en zijn daarmee ook medeplichtig aan zijn dood. Ze zijn immers niet naïef maar nuchtere vissers, die de bedrieglijkheid van het leven maar al te goed kennen. En wanneer, midden in die opwinding, de levende Christus er dan plots staat, en de boodschap die ze net vernomen hebben, plots werkelijkheid is, dan spreekt het voor zich dat ze hun ogen niet kunnen geloven. Met alle middelen probeert Jezus hen ervan te overtuigen dat Hij leeft. Ja, dat Hij het is, dat Hij bij hen is en als Verrezene bij hen zal blijven tot het einde der tijden. Gaandeweg komen ze over hun vrees heen. En dan staat er een merkwaardig zinnetje: “Toen konden ze het van vreugde en verbazing niet geloven … “ Dat ze de levende Christus zien is haast niet te geloven, omdat het voor hun nuchter verstand te mooi lijkt om waar te zijn. En laat ons eerlijk zijn, ze zullen hun ogen nog een lange tijd niet kunnen geloven. Wel zal er gaandeweg van dat ene woord ‘Vrede’ zo’n kracht uitgaan dat ze niet meer zullen zwijgen en in Jezus’ Naam getuigenis zullen afleggen van de vergeving van de zonden. En dit tot aan het uiteinde van de aarde” (Lc 24,46). Dat betekent tot het einde der tijden. Want dat is precies de roeping tot apostel die ze van Jezus ontvangen. Hij zendt hen uit om de vergeving van de zonden te verkondigen in zijn Naam. Maar ook wij worden gezonden om de vrede van God uit te dragen. want net als elke zondag zal de priester ook vandaag, straks na de zegen tot ieder van ons zeggen: “Ga in vrede heen”. Ook al zijn onze ogen wel eens verhinderd om Hem te herkennen in het gelaat van de zwakkeling, van de zondaar, de vluchteling, de verstotene, toch loopt Christus met ons mee. Hij wil ons nabij zijn, zelfs tot in ons verdriet. Zijn aanwezigheid zal de gebeurtenissen niet veranderen. Hij wil alleen ons veranderen, ons de vrede van God geven. Misschien is dat wel de kern van ons geloof: “Shalom aleechem”, Vrede zij u. Dat betekent dat de dood, letterlijk of figuurlijk nooit het laatste woord heeft. Dat het negatieve, het rampzalige, nooit de uitkomst is van het menselijk gebeuren. Dat geloof, die vrede moeten wij uitdragen, op welke wijze ook. Daartoe zijn wij door Christus geroepen.
1e lezing: Hand. 3, 13-15. 17-19; 2e lezing: 1 Joh. 2, 1-5a; evangelie: Lucas 24, 35-48
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd vertelden twee leerlingen wat er onderweg was gebeurd en hoe ze Jezus hadden herkend bij het breken van het brood. Terwijl zij dit aan het vertellen waren, stond Hij opeens in hun midden. `Vrede!' zei Hij tegen hen. In hun opwinding en hun schrik dachten ze dat ze een geest zagen. `Waarom zijn jullie zo in de war?' vroeg Hij. `Waarom die twijfel in je hart? Bekijk mijn handen en mijn voeten maar, Ik ben het zelf. Betast Me en je zult het zien. Een geest heeft immers vlees noch been, zoals jullie zien dat Ik heb.' Nadat Hij dat gezegd had, liet Hij hun zijn handen en voeten zien. Omdat ze het van blijdschap nog niet konden geloven, en verbaasd waren, vroeg Hij hun: `Hebben jullie hier iets te eten?' Ze gaven Hem een stukje gebakken vis. Hij nam het aan en at het op waar ze bij waren. Hij zei: `Dit is wat Ik jullie heb gezegd toen Ik nog bij jullie was: alles wat er in de Wet van Mozes en bij de Profeten en in de Psalmen over Mij geschreven staat, moet in vervulling gaan.' Toen opende Hij hun verstand om de Schriften te begrijpen. Hij zei: `Er staat geschreven dat de Messias zou lijden en op de derde dag uit de doden zou opstaan, en dat in zijn naam de bekering zou worden verkondigd aan alle volken, tot vergeving van zonden. Jullie zullen hiervan getuigen, te beginnen in Jeruzalem.