Broeders en zusters, genezing en medelijden of ontferming zijn twee kernwoorden in de verhalen die we deze morgen horen.
Eerst maar eens stilstaan bij genezing. Wij geloven in genezing. De geneeskunde doet ons geloven, dat alles te genezen is. Vaak wordt erbij gezegd, dat je wel moet knokken: genezen is hard werken. Ik moet denken aan de woorden van Maarten van der Weijden, Olympische kampioen lange afstand zwemmen, die als eerste zwemmend de Elfstedentocht aflegde. Een held, omdat hij voor mensen met kanker zwom. Een held, omdat hij zelf genezen is van leukemie. Hij ging tijdens zijn ziekte altijd dwars in tegen de volkswijsheid: als je maar flink meewerkt, als je maar hard vecht, dan red je het wel. Alsof iemand die de ziekte niet weet te overwinnen, gefaald heeft en het aan vechtlust ontbrak: een soort eigen schuld dikke bult. Maarten vond dat een klinkklare onzin die mensen met een schuldgevoel opzadelt. Soms is het gewoon een kwestie van geluk hebben. Wij kunnen niet verklaren waarom de één wel geneest en de ander overlijdt aan exact dezelfde ziekte.
En nu haal ik dat andere woord er maar eens bij: medelijden of ontferming. Op zoek naar een heldere duiding liep ik vast. Er is geen eenduidige betekenis. Ik kom bijv. het woord barmhartigheid tegen of compassie. Maar dat vind ik eigenlijk te passief. Je bent barmhartig, laten we voor het gemak zeggen: het is een status quo, één zijn, een basishouding. Dat je je over iemand ontfermt, heeft iets van actie in zich. Iemand leeft met je mee en wil er voor je zijn. Niet vrijblijvend, maar met hart en ziel.
Maar waar wordt gegeven, moet ook ontvangen willen worden. Dat wordt mooi verwoord in een verhaal waarin iemand erg ongelukkig was en het niet kon vinden. Zij ging op bezoek bij een kluizenaar en vroeg om hulp. De man luisterde met compassie en zei: ‘Kijk nu eens naar je handen: het zijn vuisten. Je komt om hulp vragen, maar hoe kan ik je nu iets geven, hoe kan ik me over je ontfermen als je je handen tot vuisten gesloten houdt. Die houding maakt het onmogelijk iets te kunnen ontvangen.’ Ik denk dat we nu dicht in de buurt komen. Ontfermen doet iemand zich over je, maar het kan alleen maar werken als je je jezelf openstelt, als je geholpen wilt worden. Ik denk dat we zo de kern van de eerste en de tweede lezing van vanmorgen te pakken hebben.
Wat niet wordt vermeld, is dat Naäman - zijn naam betekent aangenaam, plezierig - zich eigenlijk beetgenomen voelde, waardoor hij het tegendeel werd van wat zijn naam betekent. Onplezierig gedroeg hij zich naar de profeet toe. Hij verwachtte als het ware een hartoperatie en moest genoegen nemen met een tabletje vitamine C. Gelukkig liet de profeet als een goede genezer zich niet in de slechte luim van de patiënt meetrekken. Naäman leed aan lepra, een zeer besmettelijke ziekte die mensen tot een groot isolement bracht, waardoor men hem meed uit angst om het zelf ook te krijgen. Hij had er een lange reis voor over gehad om genezen te worden.
Elisa benadert hem eerst niet persoonlijk, maar geeft hem de boodschap zich in de Jordaan onder te dompelen. Hij ontfermt zich in zekere zin wel over hem, maar onze Naäman slikt dat niet. Brengt een onderdompeling in water hem genezing? Hij houdt in eerste instantie de vuisten gesloten. Hij voelde zich in zijn ziekelijke isolement niet gekend. Er was geen ontferming, totdat hij het toeliet zich in het water liet zakken en er geheeld weer uit kwam.
Vele eeuwen later herhaalt de geschiedenis zich. De melaatsen zijn nog steeds de outcasts, de buitengeslotenen. Maar de start is heel anders. Vanaf het begin vragen zij zelf om medelijden. Met open handen, maar murw geslagen door het isolement en in wanhoop, treden zij Jezus tegemoet: ‘Heer ontferm U over ons.’ Het zijn er tien. Maar het vreemde is, dat diegene van wie het minst zou worden verwacht, terugkomt: een Samaritaan, een dubbele buitengeslotene, door zijn Samaritaans bloed door de joden niet gezien en door zijn ziekte volstrekt buitengesloten. Hoe zouden we dat naar vandaag kunnen vertalen: een Syriër als Naäman die met etterende wonden door de straten van Tilburg trekt. Iedereen mijdt hem als de pest en kijkt van hem weg. Wat zien we vandaag? Wij hebben hetzelfde gedaan toen de ziekte aids opkwam; we doen het bij ebola in Afrika. Maar ziekte kan er nu ook heel anders uitzien.
De outcast blijft, maar de reden waarom hij outcast is is anders: de Syriër in zijn thuisland moet vluchten en schreeuwt om hulp. Onze vuisten blijven gesloten. We zitten op slot en bieden geen plaats voor deze wanhopige mens of het nu een Syriër is of een Samaritaan. En ze zijn zo dankbaar en willen zo graag meedoen. Nu een groot deel van Syrië weer onder de voet wordt gelopen en honderdduizenden opnieuw moeten vluchten, houden we opnieuw de vuisten gesloten uit angst dat grenzen open worden gezet. Wij willen de vluchteling niet en gebruiken economische sancties als pressiemiddel, maar dan alleen de wapenhandel. De mens versus de economie. Het is voorspelbaar wie het slachtoffer zal zijn. De economie wordt voorop gesteld.
Elke vorm van gebrokenheid kan worden opgelost door met ontferming de gekwelde tegemoet te treden. Daarmee is niet gezegd, dat ontferming kan genezen. Soms is er ook geen genezing mogelijk, maar als er dan ontferming wordt getond wordt het wel draagbaar gemaakt. Je wordt niet in een isolement geduwd, maar de deur staat open voor aanwezigheid, voor het samen dragen. De patiënt zou er zoveel bij gebaat zijn als onze gezondheidszorg niet alleen op genezing is gericht, maar de patiënt met compassie en ontferming weet te behandelen.
Van ons, christenen, mag meer worden verwacht. Jezus laat ons zien, dat wij niet doof mogen zijn voor hij die wanhopig roept. Niet alleen de roepende moet de vuisten openvouwen! Wij moeten als ontfermende mensen de ander ook met open handen tegemoet treden.
Dat Jezus zich verbaast over het feit dat er slechts één dankbaarheid toont, wil niet zeggen dat Hij naar complimentjes vist. Nee, in het evangelie wordt het tegenovergestelde getoond. Dankbaarheid komt vaak uit een hoek waaruit je het niet verwacht. De mens die sowieso al niet gezien werd, de Samaritaan, heeft de moed zijn eigen isolement te doorbreken om Jezus te laten zien wat medelijden doet. Wij worden opgeroepen te ontfermen. Dat is geen onmogelijke opdracht. Het is een houding, een open geest waarmee we iedereen tegemoet (moeten) treden. Dat wordt van ons gevraagd en dat mogen mensen van christenen ook verwachten. Onze dankbaarheid kan zitten in het feit, dat we zijn geschapen met deze eigenschap. Het resultaat telt niet, maar medelijdend zijn is genoeg.
1e lezing: 2Kon. 5, 14-17; 2e lezing: 2Tim. 2, 8-13; evangelie: Lucas 17, 11-19
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op zijn reis naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. Toen Hij een dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatsen tegemoet; zij bleven op een grote afstand staan en riepen luidkeels: ‘Jezus, Meester, ontferm U over ons!’ Hij zag hen en sprak: ‘Gaat u laten zien aan de priesters.’ En onderweg werden ze gereinigd. Een van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was, en verheerlijkte God met luider stem. Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus’ voeten neer, en deze man was een Samaritaan. Hierop vroeg Jezus: ‘Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen? Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen dan alleen deze vreemdeling? En Hij sprak tot hem: ‘Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered.’