Bestaanszekerheid lijkt een motto van de aanstaande verkiezingen te worden. En hoezeer iedereen die ook veilig wenst te stellen, lijken de problemen ergens anders te liggen. ‘Een verschrikkelijk woord, bestaanszekerheid,’ aldus een voorvrouw van een landelijke politieke partij. ‘Ik wil er van af. Niemand op straat gebruikt die term. Mensen hebben het over de energierekening die ze niet kunnen betalen, of dat hun dochter geen woning kan vinden, niet dat ze zich zorgen maken over bestaanszekerheid.’ Wat is wijs in deze? Wat is wijsheid?
“Stralend en nooit verwelkend is de wijsheid”, hoorden we zojuist in de eerste lezing, “gemakkelijk wordt zij aanschouwd door wie haar liefhebben, gevonden door wie haar zoeken; nog voor men haar begeert, heeft zij zich al bekendgemaakt.”
De eerste lezing van vandaag maakt deel uit van een oproep tot de koningen om wijsheid te zoeken. De schrijver doet zich voor als koning Salomo, die zich tot de koningen der aarde richt. Dit moeten we beschouwen als één grote beeldspraak. Verhandelingen over het koningschap waren in die dagen erg populair. In feite wil de auteur op die manier zijn geloofsgenoten oproepen tot trouw aan de oude idealen.
Het ideaal bij uitstek is het leren van wijsheid. En voor onze auteur staat het vast dat ‘de wijsheid leren’ gelijkstelt aan het onderhouden van Gods Wet. In de perikoop die voor deze zondag gekozen is, stelt de auteur de wijsheid voor als een persoon. Hij wil zijn lezers ervan overtuigen, dat het de moeite loont zich met de wijsheid in te laten, en dat dit niet eens zo moeilijk is: je moet haar liefhebben en begeren, haar zoeken en je gedachten op haar richten, vroeg opstaan en wakker blijven. Het is, anders gezegd, de Wet van God in het dagelijks leven in praktijk brengen. Met vallen en opstaan.
“Maar midden in de nacht klonk er geroep”, hoorden we zojuist in het evangelie, “Daar is de bruidegom! Trekt hem tegemoet! Meteen waren al de meisjes wakker en maakten hun lampen in orde.”
Uit de laatste grote toespraak van Jezus in het Mattheüsevangelie, de ‘eschatologische rede’, lezen we vandaag de parabel van de tien bruidsmeisjes. Het is een verhaal dat vaak op onbegrip stuit, bijvoorbeeld dat de olie niet samen gedeeld wordt. Jezus spreekt vaak over samen delen, en brengt het ook zelf in praktijk. Het is een van de kernpunten in zijn doen en spreken. Deze vervreemding leidt dan ook bij de lezers tot de vraag: waar staat deze olie voor die níet te delen is?
In het Oude Testament wordt met het woord ‘olie’ vaak de geest van God aangeduid die de met olie gezalfde persoon ontvangt. Het woord ‘olie’ roept als het ware de persoonlijke band met God op, of - anders gezegd - het persoonlijk geloof. Geloof is onmisbaar om toegang te krijgen tot het Rijk van God. Het bepaalt, aldus de parabel, of we binnen of buiten het feest van het Koninkrijk geraken. En juist dat gelóóf is ondeelbaar. Een ander kan het niet voor je doen, noch kan je het aan een ander delegeren. Samen geloof vieren kan daarentegen wel. De wijze meisjes doen dit immers ook op het bruiloftsfeest met de aanwezigen. Maar ieder zal geloven toch ook zélf moeten doen, door de Wet van God in het dagelijks leven in praktijk brengen. Met vallen en opstaan.
Wees waakzaam dat je dat dan ook doet en blijft doen, voegt Jezus aan de parabel toe. Want iedereen kan wel eens in slaap vallen. Wachten duurt lang. Duisternis en donkerte doen de ogen dichtvallen. Op zich maakt Jezus daar geen probleem van. Zolang wij maar op tijd de olie van ons geloof gereed hebben. Zolang wij ons geloof in woord en daad in praktijk brengen. Hoe Jezus’ toehoorders op de parabel reageren, vertelt Mattheüs niet expliciet in het evangelieverhaal. Op die vraag mag de lezer - wij dus - een antwoord geven. Het is deze lezer - oftewel: ieder van ons - die uitgedaagd en uitgenodigd wordt om een van de vijf wijze bruidsmeisjes te zijn, of te worden.
Dit klinkt makkelijker gezegd dan gedaan. In de dagelijkse praktijk kan het soms een hele opgave zijn, met vallen en opstaan. In de eerste lezing horen we dat het onderhouden van Gods Wet aan ‘het leren van wijsheid’ gelijkstelt. We mogen haar liefhebben en begeren, haar zoeken en onze gedachten op haar richten, vroeg opstaan en wakker blijven.
Maar, zo mogen wij ons hierbij de vraag stellen: geldt deze wijsheid ook voor de bestaanszekerheid, vandaag de dag? In dit verband zei onlangs een minister: “in moeilijke tijden hebben we elkaar meer nodig dan ooit tevoren, zoals Abel Herzberg ons heeft laten zien aan de hand van zijn eigen ervaringen. Een beter milieu begint dan ook niet in de eerste plaats bij jezelf, of de ander. Het is mijn stellige overtuiging dat een beter milieu begint bij empathie en medemenselijkheid. Oog voor de noden van de ander: van de buurman die de energierekening niet meer kan betalen tot de familie in Pakistan die alles kwijt is door overstromingen.” Ook een uitnodiging aan ons? Wat zal hierop ons antwoord zijn? Amen.
1e lezing: Wijsheid 6, 12-16; 2e lezing: 1 Thessalonicenzen 4, 13 – 18; evangelie: Matteüs 25, 1-13.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd vertelde Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis: ‘ Het is met het Rijk der hemelen als met tien meisjes die met hun lampen uittrokken, de bruidegom tegemoet. Vijf van hen waren dom, de andere vijf verstandig. Want de domme namen wel hun lampen mee, maar geen olie; de verstandige echter namen met hun lampen tevens kruiken olie mee. Toen nu de bruidegom op zich liet wachten, dommelden zij allen in en sliepen. Maar midden in de nacht klonk er geroep: Daar is de bruidegom! Trekt hem tegemoet! Meteen waren al de meisjes wakker en maakten hun lampen in orde. De domme zeiden tegen de verstandige: Geeft ons wat olie, want onze lampen gaan uit. Maar de verstandige antwoordden: Neen, er mocht eens niet genoeg zijn voor ons en jullie samen. Gaat liever naar de verkopers en haalt wat voor jezelf. Maar terwijl zij onderweg waren om te gaan kopen kwam de bruidegom, en die klaar stonden, traden met hem binnen om bruiloft te vieren; en de deur ging op slot. Later kwamen ook de andere meisjes en zeiden: Heer, heer, doe open! Maar hij antwoorde: Voorwaar, Ik zeg u: Ik ken u niet. Weest dus waakzaam, want gij kent dag noch uur.