Het verhaal over Jezus’ ontmoeting met de Samaritaanse vrouw staat niet op zichzelf. Het was deze week Internationale Vrouwendag, dus beter kan het niet passen.
In het hoofdstuk voorafgaand aan dit Bijbelverhaal vindt ook een ontmoeting plaats met een geleerde Farizeeër, Nikodemus. Hij wordt sympathiek getekend: hij schiet Jezus niet af maar is oprecht belangstellend. Het thema daar is ‘opnieuw geboren worden’ en Nikodemus vraagt zich af wat hij zich daarbij moet voorstellen. Het gesprek vindt plaats in de nacht.
Want in het duister werd besproken gaat over in een verhaal dat misschien wel beter in de duisternis van de nacht thuishoort. Willen wij breken met minder goede gewoontes, dan kunnen we dat het beste op klaarlichte dag doen. Het is op de dag in het volle licht om 12.00 uur. Nu geen ontmoeting met een man, maar met een vrouw. Niet met een joodse maar met een Samaritaanse, een ‘half-joodse’, al is dat geen adequate formulering. In elk geval met iemand die de Thora ook kent, maar door de Joden niet wordt erkend.
Het is een aaneenschakeling van reisverhalen door verschillende gebieden van Israël of ook wel door het geloof.
Jezus is op weg naar Galilea en ‘moest’ door Samaria gaan. Dat ‘moest’ slaat niet alleen op zijn route naar Jeruzalem door Samaria; vanuit noord naar zuid en vice versa is de route over het Samaritaanse heuvelland via Sichem vanzelfsprekend. Maar het is een theologisch ‘moeten’: de ontmoetingen moeten worden gezocht.
In onze tekst wordt van Sichar gesproken. Dat plaatsje wordt verder nergens in de bijbel genoemd. Het gaat in elk geval rond de put van Jakob, die een paar honderd meter van Sichem, nu Nabloes, ligt en een plek is waar je als rechtgeaarde jood niet wilt zijn: Jezus lapt dat aan zijn laars.
Zijn leerlingen proberen in de omgeving een maaltijd te regelen. Dan verschijnt er een Samaritaanse bij de put en begint een gesprek. De Samaritaanse is gekomen om water te putten. Opvallend. Wie doet dat in vredesnaam ’s-middags om 12.00 uur, in de hitte van de dag? Water wordt normaliter ’s morgens door de vrouwen geput. Dat is ook een sociaal moment van samenkomen en (bij)praten. Kennelijk heeft deze vrouw daar geen oren naar. Mogelijk ligt ze eruit, omdat ze - wat we later pas horen - vijf mannen heeft gehad. Daardoor zal zij door de omgeving zijn veroordeeld als prostituee. Maar waarom? Misschien kon ze geen kinderen krijgen zoals Tamar ooit. Wat we als enige te horen krijgen, is dat haar zesde man haar man niet is.
De ontmoeting begint met een verzoek: ‘Heb je wat te drinken?’
De Samaritaanse is alert, want de etiquette schrijft voor dat Joden niet met Samaritanen omgaan. Het gesprek wordt naar een hoger niveau getild, doordat Jezus niet spreekt van gewoon water (H²O), maar over het levende water. Dat is een gave van God. Daarbij vraagt Jezus aandacht voor zijn eigen rol: ‘Als je eens wist met wie je nu spreekt; als je eens wist van dat bijzondere water…’
De vrouw is niet voor één gat te vangen. Ze is ad rem, en wil je vers 11 ironisch en scherp lezen, staat er: ‘Als u dat water wilt tappen, moet u wel een emmertje meenemen, mijnheer, want de put is diep. Hoe komt u anders aan dat levende water? Dit water hebben we gekregen van onze vader Jakob. Welk water hebt u in de aanbieding? Of voelt u zich soms meer dan Jakob?’ Daarop reageert Jezus met: ‘Het water dat Jakob heeft gegeven, daarmee is je dorst niet voorbij. Die dorst komt steeds weer terug. Maar dit levende water komt uit een andere bron, die zit in je en die blijft maar stromen.’
De vrouw steekt de draak met Jezus’ uitleg, weer klinkt het ironisch: ‘Dat is mooi makkelijk, dat scheelt me een dagelijks loopje naar de put hier.’
Nu stuurt Jezus het gesprek anders aan: of ze haar man wil gaan halen. Die heeft ze niet, zegt ze. En Jezus bevestigt dat, al gaat het hem om meer dan een echtgenoot. Dat blijkt uit Jezus’ reactie: ‘Je hebt vijf mannen gehad en deze is je man niet.’ Wie is dan de zevende?
Dat is Jezus zelf. Vijf en twee: het is een theologische optelsom. Niet drie en vier maken zeven, maar vijf en twee: vijf dagen manna rapen en dan voor twee dagen als het sabbat wordt; vijf broden en twee vissen; vijf mannen in een boot en nog twee (Johannes 21: 2). De bruidegom ontmoet de bruid bij de waterput. Eliëzer vindt er Rebekka; Jakob ontmoet er Rachel; Mozes vindt er zijn vrouw Sippora. Het zijn allemaal beelden die bijdragen aan het beeld van het grote huwelijk tussen hemel en aarde, waarmee de Schrift in Openbaring 21 en 22 eindigt.
Het wordt de vrouw te heet onder de voeten. Ze stapt van het onderwerp af en probeert Jezus daarin mee te nemen: van het levende water naar iets banaals als ‘Waar moeten we bidden?’ Precies zoals we dat vandaag de dag nog steeds een beproefde gesprekstechniek vinden. Als je vraagt: ‘Wat vindt u van de klimaatverandering?’ ben je vaak meteen waar je wezen wilt, of in elk geval weg van waar je niet zijn wilt. Jezus reageert en antwoordt: ‘Het maakt niet uit waar je bidt, wel hoe je bidt: in geest en in waarheid.’ Nu zijn we waar de hele ontmoeting op was gericht: de ontmoeting van deze vrouw met de God van Israël. En degene met wie ze spreekt, is zijn Messias.
1e lezing: Exodus 17, 3-7; 2e lezing: Romeinen 5, 1-2. 5-8; evangelie: Johannes 4, 5-42
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwam Jezus een stad van Samaria, Sichar genaamd, dichtbij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven. Daar bevond zich de bron van Jakob en vermoeid van de tocht ging Jezus zomaar bij deze bron zitten. Het was ongeveer het zesde uur. Toen een vrouw uit Samaria water kwam putten zei Jezus tot haar: ‘Geef Mij te drinken.’ De leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om levensmiddelen te kopen. De Samaritaanse vrouw zei tot Hem: ‘Hoe kunt Gij als Jood nu te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?’ Joden onderhouden namelijk geen betrekkingen met de Samaritanen. Jezus gaf haar ten antwoord: ‘Als ge enig begrip had van de gave Gods en wist wie het is, die u zegt: Geef Mij te drinken, zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven.’ Daarop zei de vrouw tot Hem: ‘Heer, Ge hebt niet eens een emmer en de put is diep; waar haalt Ge dan dat levende water vandaan? Zijt ge soms groter dan onze vader Jakob die ons de put gaf en er met zijn zonen en zijn vee uit dronk?’ Jezus antwoordde haar: ‘Iedereen die van dit water drinkt krijgt weer dorst, maar wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel, het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een water bron worden, opborrelend tot eeuwig leven.’ Hierop zei de vrouw tot Hem: ‘Heer geef mij van dat water, zodat ik geen dorst meer krijg en niet meer hier behoef te komen om te putten.’ Jezus zei haar: ‘Ga uw man roepen en kom dan hier terug.’ ‘Ik heb geen man,’ antwoordde de vrouw. Jezus zei haar: ‘Dat zegt ge terecht: ik heb geen man; want vijf mannen hebt ge gehad, en die ge nu hebt is uw man niet. Wat dit betreft hebt ge de waarheid gesproken.’ ‘Heer, zei de vrouw, ik zie dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen aanbaden op die berg daar, en gij, Joden, zegt dat in Jeruzalem de plaats is waar men aanbidden moet.’ ‘Geloof Mij, vrouw,’ zei Jezus haar, ‘er komt een uur dat gij noch op die berg noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt wat gij niet kent; wij aanbidden wat wij kennen, omdat het heil uit de Joden komt. Maar er zal een uur komen, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. De Vader toch zoekt mensen die Hem zo aanbidden. God is geest, en wie Hem aanbidden moeten Hem in geest en waarheid aanbidden.’ De vrouw zei Hem: ‘Ik weet dat de Messias (dat wil zeggen: de Gezalfde) komt, en wanneer Die komt zal Hij ons alles verkondigen.’ Jezus zei haar: ‘Dat ben Ik, die met u spreek.’ Juist op dat ogenblik kwamen zijn leerlingen terug en stonden verwonderd dat Hij in gesprek was met een vrouw. Geen van hen echter vroeg: ‘Wat wilt Ge van haar?’ of ‘Waarom praat Gij met haar?’ De vrouw liet haar waterkruik in de steek, liep naar de stad terug en zei tot de mensen: ‘Komt eens kijken naar een man, die mij alles heeft verteld wat ik gedaan heb! Zou Hij soms de Messias zijn?’ Toen verlieten zij de stad om naar Hem toe te gaan. Ondertussen drongen de leerlingen bij Hem aan met de woorden: ‘Eet toch iets, Rabbi.’ Maar Hij zei hun: ‘Ik heb een spijs te eten die gij niet kent.’ De leerlingen zeiden tot elkaar: ‘Zou iemand Hem soms te eten gebracht hebben?’ Daarop zei Jezus hun: ‘Mijn spijs is, de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen. Zegt gij niet: Nog vier maanden en dan komt de oogst? Welnu, Ik zeg u: slaat uw ogen op en kijkt naar de velden; ze staan wit, rijp voor de oogst. Reeds krijgt de maaier zijn loon en verzamelt vrucht tot eeuwig leven, zodat zaaier en maaier zich samen verheugen. Zo is het gezegde waar: de een zaait, de ander maait. Ik stuurde u uit om te maaien waarvoor gij niet hebt gezwoegd; anderen hebben gezwoegd en gij plukt van hun zwoegende vruchten.’ Vele Samaritanen uit die stad geloofden in Hem om het woord van de vrouw die getuigde: ‘Hij heeft mij alles verteld wat ik gedaan heb.’ Toen dus de Samaritanen bij Hem gekomen waren, verzochten zij Hem bij hen te blijven. Hij bleef er dan ook twee dagen en door zijn woord kwamen er nog veel meer tot het geloof. Tot de vrouw zeiden ze: ‘Niet langer geloven wij om wat gij gezegd hebt, want wij hebben Hem zelf gehoord en wij weten, dat Deze werkelijk de redder van de wereld is.’