Broeders en zusters. We gaan wel erg snel van de geboorte van Jezus naar zijn doop, dertig jaar later.
Maar ook de doop van Jezus is een openbaringsgebeuren. Het is al de overgang van zijn ‘verborgen’ leven naar zijn optreden in het openbaar. ‘Verborgen’ wil zeggen, dat niemand in Nazareth en omgeving er een vermoeden van had, dat Jezus de lang verwachte Messias was. Hij was een gewone jongen, geen wonderkind. Hij moest leren lopen, praten en lezen. Hij stelde vragen en begon na te denken. We mogen aannemen, dat Maria en Jozef hem verteld hebben, dat Jaweh-God een bijzondere vader voor hem was. En zij zullen hem al vroeg op de wekelijkse sabbat hebben meegenomen naar de synagoge, het leer- en gebedshuis.
Bij Lucas lezen we over deze periode in zijn leven: "De jongen groeide op, werd sterk en was begiftigd met wijsheid. Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen." Lucas vertelt ook, dat hij als twaalfjarige in Jeruzalem in de tempel achterbleef. De schriftgeleerden verwonderden zich over zijn inzicht in de schriften. Toen zijn ouders in paniek en verbouwereerd hem daar vonden, zei hij: "U kon toch weten, dat ik in het huis van mijn Vader zou zijn."
De ongeveer achttien jaren daarna is hij als jong volwassen man gegroeid in diepgang en in het besef, dat hij een bijzondere taak en roeping had. Dan komt het moment, dat hij aanvoelt dat de tijd daartoe gekomen is. Hij neemt afscheid van zijn moeder en gaat naar zijn wegbereider Johannes om zich te laten dopen. Gewoon te midden van tollenaars, soldaten en andere mensen die zich wilden bekeren. Jezus wilde niet boven de mensen gaan staan, maar te midden van hen voor wie hij gekomen was. Daar komt voor hem de hemelse bevestiging van zijn Messiaanse zending. De Geest-duif daalt op Hem neer en zijn Vader roept Hem toe: "Dit is mijn Zoon, mijn veelgeliefde, in wie Ik welbehagen heb." Als Jezus daarna in de woestijn wordt verleid om zijn kracht toch te zoeken in macht en spectaculair optreden, wijst Hij dat resoluut af. Hij blijft, ook als goddelijk mens, mens met de mensen.
In de eerst lezing hoorden we Jesaja zeggen: "Mijn geest stort ik over hem uit … het geknakte riet zal hij niet breken, de kwijnende vlaspit niet doven." En Petrus getuigt van Jezus met de blijde boodschap van vrede … die weldoende rondging en allen genas, die bezeten waren door het kwaad. Voor ons als volgelingen van Jezus Christus moet dat onze levenshouding zijn, onze identiteit. We zijn immers in Hem gedoopt om te leven zoals Hij.
eerste lezing: Jesaja 42,1 - 4.6 - 7; tweede lezing: Handelingen 10,34 - 38; evangelie: Matteüs 3,13 - 17.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan tot Johannes om zich door hem te laten dopen. Maar Johannes wilde Hem tegenhouden met de woorden: "Ik heb uw doopsel nodig, en Gij komt tot mij?" Jezus antwoordde: "Laat het nu zijn; want zo past het ons al wat is vastgesteld te volbrengen." Toen liet Johannes Hem toe. Nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij terstond uit het water. En zie, daar ging de hemel open en Hij zag de Geest Gods neerdalen in de gedaante van een duif en over zich komen. En een stem uit de hemel sprak: "Dit is mijn Zoon, mijn veelgeliefde, in wie Ik welbehagen heb."