In antwoord op het toenemend gemor en gegrom van de Farizeeën en Schriftgeleerden rechtvaardigt Jezus met drie gelijkenissen zijn houding tegenover onreine mensen. Gelijkenissen die in overtuigingskracht toenemen. Een gelijkenis over een herder en een kudde van honderd schapen waarvan er eentje zoek is geraakt. Dat is een verlies van één op honderd. Een gelijkenis van een vrouw die één drachme – dat is een dagloon – verliest van de tien die ze bezit. Een verlies van tien procent. En als derde de overbekende en geliefde parabel van een man en twee zonen waarvan hij er één verliest. Een verlies van vijftig procent. Deze gelijkenis echter is voorbehouden voor de veertigdagentijd want de hoofdgedachte er één is van barmhartigheid. Bovendien is de houding ook verschillend. Gaat de herder en de vrouw op zoek naar het verlorene, in de derde gaat de verloren gewaande zoon op ziek naar de vader. In deze gelijkenissen gaat het inderdaad om ‘het verlorene’. Jezus wil zijn houding tegenover tollenaars en zondaars verantwoorden. Hij voelt met hen mee, precies omdat ze als onrein aanzien worden. In de ogen van de zogenaamde nette mensen worden ze als verloren aanzien. In zijn aandacht voor deze outcast toont Hij dat God – en dus ook Hij – onvoorwaardelijk voor deze mensen kiest en zelf op zoek gaat opdat ze er opnieuw zouden bij horen.
Eerlijk gezegd, niemand zal ontkennen dat beide gelijkenissen op zich niet van veel verantwoordelijkheidszin getuigen. Want wie laat er nu in godsnaam negenennegentig schapen volledig in de steek om – wie weet waar – één verloren schaap te zoeken. ‘Och, laat maar lopen ‘, zouden we wijselijk reageren want het kan best zijn dat dit schaap al aan zijn tweede of derde beurt toe is. Stel dat ik als docent voor een klas van dertig pubers sta en er plots een van die bengels het voor bekeken houdt en wegloopt. Ik zou op dat moment niet al te lang moeten kiezen voor het zekere, en dat is de klas. Maar omgekeerd is het ook niet zo dat wanneer iemand één stuk uit een puzzel kwijt is heel zijn puzzel geen enkele waarde meer bezit en de puzzelaar er alles op zal zetten om toch dat ene stuk te vinden. Hoeveel temeer het leed om een verloren méns. Denken we maar aan de zoon of dochter die na een oplopende ruzie het huis verlaat en niet meer op zijn/haar passen terugkeert. Die onvindbaar is. Hoeveel ouders of levenspartners zijn er vandaag niet die een enorm leed hebben, zo zwaar en pijnlijk dat het verlies niet te verdragen is.
Met beide gelijkenissen laat Jezus het herkenbare contrast aanvoelen tussen de pijn die iemand kent om wat ‘verloren’ ging én de ontzettende vreugde die er is bij het terug vinden. Een vreugde die zo aanstekelijk werkt dat sommigen Hem niet begrijpen en zijn houding morrend afkeuren. Want hebben zij die netjes in de rij lopen minstens niet evenveel recht op aandacht en erkenning? Jezus verschilt nochtans niet op alle fronten van mening met de Farizeeën en Schriftgeleerden. Zo zal Hij zeker niet ontkennen dat tollenaars en zondaars Gods wet overtreden. Hoeveel keren zegt Hij niet tot hen: “Ga heen en zondig niet meer”. Ook voor Jezus geldt dat wie de Wet overtreedt, in zonde leeft en onder Gods oordeel staat. En daarvan is een sociale uitstoting het tastbare gevolg. Zo gaat men bijvoorbeeld met tollenaars en zondaars niet mee aan tafel. En tóch doet Jezus het en gaat Hijij hen opzoeken en legt Hij contacten, maar Hij vergoelijkt daarmee geenszins dat ze gezondigd hebben. Zonde is en blijft voor Hem zonde. Het grote verschil echter tussen Jezus en zijn tegenstanders ligt in de wijze waarop Hij met zondaars omgaat. Ook Hij weet dat deze zondaars door de wet veroordeeld zijn, sociaal en godsdienstig ‘verloren’ wat betekent dat zij door niemand nog opgemerkt worden, laat staan aanvaard zijn.
De grote betekenis van deze gelijkenissen is nu dat net als die herder of die vrouw, Gód de Verliezer is. Net als die herder om dat verloten schaap treurt, net zo lijdt God om elke mens die Hij verloren is en die Hij kost wat kost terug wil vinden. Want elke mens is uniek, is geschapen naar Gods beeld en telt mee. Elke mens is groepen om voluit te leven en steeds meer op God te gaan lijken. God die ooit heeft gezegd: ‘Ik zal er zijn voor u. Dat is mijn naam’. Een medelijdende en mee-lijdende God die de zondaar opzoekt en die – net als tegen Adam – zegt: ‘Mens waar ben je? of, zoals tegen Kaïn: ‘Waar is je broer?’. In en door Jezus, zijn Zoon, doet God al het mogelijke om zijn verloren mensen terug te vinden. Jezus wacht niet zoals de vader wacht op zijn verloren zoon maar net als de herder en de vrouw gaat Hij op zoek. Hij zoekt ze op in hun huis, daar waar ze zichzelf mogen zijn. waar ze de kans hebben om hun uniciteit te hervinden. Hij eet met hen en erkent ze om wie ze zijn, niet om wat ze gedaan hebben. Denkend aan Zacheüs of aan de publieke zondares ziet Hij doorheen het etiquette de mens, doorheen het lichaam het gekwetste hart. Het zijn ontmoetingen die bijna spontaan leiden tot bekering en voor beiden een grenzeloze vreugde verwekt. Zo roept Jezus ook Matteüs, een tollenraar, op om Hem te volgen en apostel te worden. Jezus schaamde zich er niet voor om met deze mensen om te gaan, met mensen die als uitschot van de samenleving werden beschouwd. Mensen die graag naar Hem luisterden omdat Hij vol liefde naar hen keek en sprak in woorden en beelden die hen raakten tot in hun hart. Ze voelden zich erkend en aanvaard zoals ze waren.
Geschapen naar Gods beeld, zijn wij geroepen om net als Jezus, te blijven zoeken naar wegen om verstoorde relaties te herstellen. Om te zoeken, net als ouders die hun zoon of dochter zijn kwijtgeraakt. Of andersom, als mensen die een vriend uit het oog verloren zijn en nooit meer iets van zich hebben laten horen. Om gelovigen te zoeken die de kerk voor gezien houden. Blijf zoeken, zegt Jezus ons vandaag, Tot je elkaar opnieuw gevonden heb. Blijf zoeken om steeds meer van tegenstander naar bondgenoot te groeien. Want er zal vreugde zijn in de hemel om die ene die verloren was en die terug gevonden is.
1e lezing: Exodus 32, 7-11. 13-14; 2e lezing: 1Tim. 1, 12-17: evangelie: Lucas 15, 1-10
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwamen de tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren. De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ Hij hield hen deze gelijkenis voor: ‘Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft en er een van verliest, laat hij dan niet de negenennegentig in de wildernis achter om op zoek te gaan naar het verlorene, totdat hij het vindt? En als hij het vindt legt hij het vol vreugde op zijn schouders, gaat naar huis; roept zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt hun: Deelt in mijn vreugde, want mijn schaap dat verloren was geraakt, heb ik gevonden. Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over een zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben. Of welke vrouw die tien drachmen bezit en een drachme verliest, steekt niet een lamp aan, veegt het huis en zoekt zorgvuldig totdat ze het vindt? En als ze die gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar en zegt: Deelt in mijn vreugde, want de drachme die ik had verloren, heb ik gevonden. Zo, zeg ik u, is er vreugde bij de engelen van God over een zondaar die zich bekeert.’