Als we dit evangelie horen, broeders en zusters, krijgen wij meteen de indruk dat we hier te maken hebben met een toch wel vreemde parabel, met een vreemde God die ons wel uitnodigt voor de bruiloft maar die ons ook vrees inboezemt.
Kijken wij eerst naar de wijze waarop God optreedt in de parabel. Denk aan de strafexpeditie voor mensen die zijn uitnodiging afslaan, denk aan de onbarmhartige behandeling van de man zonder geschikt feesttenue. En dan op het einde die raadselachtige en dreigende uitspraak: “Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren”. Hebben we hier te doen met een onmenselijke God? De God van de predestinatie? Het lijkt in elk geval alles behalve een blijde boodschap!
Zo heel anders klinkt het in de eerste lezing. Daar lijkt God er zelfs een bourgondische levensstijl op na te houden, en aan te bevelen. Hij nodigt uit tot een feestmaal “met vette spijzen en belegen wijnen”. Hij wil dat de mensen blij zijn en volop leven: “Hij zal de dood voor eeuwig vernietigen en van alle aangezichten zal Hij de tranen wissen”.
Maar laten wij in de parabel ook kijken naar handelwijze van de mensen. Om twijfelachtige redenen wijzen zij de uitnodiging af. “…de een moet naar zijn akker, de ander naar zijn zaken”. Zij zijn duidelijk niet geïnteresseerd. Anderen worden agressief en doden zelfs de dienaars. De woedende koning stuurt zijn soldaten. Die brengen de moordenaars om en steken hun stad in brand. Uiteindelijk nodigt de koning dan maar allen uit die ergens te vinden zijn. “Gaat naar de kruispunten der wegen en nodigt allen uit die gij er maar vindt, slechten en goeden”. En “de bruiloftszaal loopt vol met gasten”.
Tot nu toe zit er een zekere logica in de parabel. De koning nodigt uit tot de bruiloft van zijn zoon. De eerst genodigden weigeren te komen. Verontwaardigd nodigt de koning anderen uit die er op het eerste gezicht geen recht op hebben. De laatsten zullen de eersten zijn! Zo heeft de koning toch zijn doel bereikt: een volle feestzaal bij de bruiloft van zijn zoon. Maar het feest is nog niet begonnen of we stoten op een pijnlijk incident in de feestzaal. De koning doet zijn ronde om de gasten te begroeten. Hij merkt meteen dat er iemand tussen zit die niet voor de bruiloft gekleed is. Wij denken meteen: de koning heeft het er zelf naar gemaakt door ‘slechten en goeden’ zomaar van de straat te plukken. Is de koning hier met zichzelf in tegenspraak? Hij spreekt de man wel aan met ‘vriend’, maar zo vriendelijk is dat niet. Jezus sprak in de hof van Olijven Judas ook aan met ‘vriend’ (Mt.26,50). In het woord ‘vriend’ zit hier al een beschuldiging. Hij geeft de man zelfs geen kans om zich thuis te gaan omkleden. Neen. Hij is onverbiddelijk: “Bindt hem handen en voeten en werpt hem buiten in de duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars”. Woorden die wij niet graag horen. Woorden die ons beangstigen.
Broeders en zusters, wat wil Jezus ons vandaag in deze vreemde parabel zeggen? Wat is hier de blijde boodschap? Wij zijn als mensen genodigden op het bruiloftsmaal van zijn Zoon. God is boven alles altijd een uitnodigende God. Zijn grootste vreugde is dat wij als vrije mensen op zijn uitnodiging ingaan. Hij heeft de grootste eerbied voor onze vrijheid. Hij respecteert die, zelfs als Hij ziet dat wij onze eigen ondergang tegemoet gaan. Die uitnodiging geldt een feest waarbij voor iedereen van alles genoeg is. God bedoelt ons leven als een feest waar de liefde gevierd wordt. God is ons altijd nabij met zijn gaven, met een antwoord op de vragen van leven en sterven, met een zingeving ook aan ons tobben en werken. Maar die uitnodigende God stelt ons ook een eis, een radicale eis tot het doen van gerechtigheid. Want Gods eerbied voor onze vrijheid plaatst ons voor onze eigen verantwoordelijkheid. Ook die neemt God nooit van ons af. Het is aan ons om ‘ja’ of ‘neen’ zeggen op zijn uitnodiging. Dat hoort ook bij de blijde boodschap van deze parabel. En wat dan met dat bruiloftskleed? Het gaat duidelijk niet over gewoonweg een stuk textiel. Het kleed is hier de godsdienstig-morele uitrusting van de mens. Want wie aan het messiaanse maal wil deelnemen moet, volgens de parabel, getooid zijn met gerechtigheid. Hij moet dit kleed gedurende heel zijn leven geweven hebben met verdienstelijke werken en goede vruchten. We moeten niet alleen ‘ja’ zeggen, maar ook ‘ja’ doen. Wat dat concreet inhoudt zegt Jezus in een andere parabel: “Wat gij aan de minsten der mijnen hebt gedaan hebt gij aan mij gedaan” (Mt.25, 40).
Ons leven lijkt soms ook een vreemde parabel met een groot verlangen , goede wil en onze edelmoedige inzet maar ook onverschilligheid, weigering en afwijzing. En wij maken niet altijd voldoende werk van het weven van ons bruiloftskleed. Maar we mogen ervan verzekerd zijn dat God ieder van ons blijft uitnodigen tot het feest waar de liefde gevierd wordt. “Zalig zijn wij want wij zijn genodigden aan het feestmaal van de Heer”.
1e lezing: Jesaja 25, 6-10a; 2e lezing: Filippenzen 4, 12-14. 19-20; evangelie: Matteüs 22,1-14
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd nam Jezus het woord en sprak opnieuw tot hen in gelijkenissen. Hij zeide: ‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. Hij stuurde zijn dienaars uit om allen te roepen die hij tot de bruiloft had uitgenodigd, maar zij wilden niet komen. Daarop zond hij andere dienaars met de opdracht: Zegt aan de genodigden: Zie ik heb mijn maaltijd klaar, mijn ossen en het gemeste vee zijn geslacht; alles staat gereed. Komt dus naar de bruiloft. Maar zonder er zich om te bekommeren, gingen zij weg, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. De overigen grepen zijn dienaars vast, mishandelden en doodden hen. Nu ontstak de koning in toorn, stuurde zijn troepen en liet de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken. Toen sprak hij tot zijn dienaars: Het bruiloftsmaal staat klaar, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat dus naar de drukke verkeerswegen en nodigt wie ge er maar vindt tot de bruiloft. Zijn dienaars gingen naar de wegen en brachten allen mee die zij er aantroffen, slechten zowel als goeden, en de bruiloftszaal liep vol met gasten. Toen de koning binnenkwam om de aanliggenden te bezoeken, merkte hij daar iemand op die niet voor een bruiloft gekleed was. En hij sprak tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen zonder bruiloftskleed? Maar de man bleef het antwoord schuldig. Toen sprak de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem buiten in de duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars. Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren.’