Tijdens een gesprek met een aantal mensen over evangelie-verhalen waar men het moeilijk mee heeft, waren er die zich irriteerden aan enkele uitspraken van Jezus in het evangelie dat we zojuist hoorden. Het ging hen met name om uitspraken als 'niemand is goed dan God alleen' en 'voor God is alles mogelijk'.
Bij nader doorvragen bleek ‘het moeilijk te verteren’ vooral te zitten in de stelligheid van de beweringen. “Ik vind Jezus zo streng” , zei iemand. “Hij strijkt je tegen de haren in”, zei een ander. “Ik snap de onmacht van die leerlingen wel”, zei iemand anders, “wie kan er inderdaad met zulke eisen nog gered worden?”.
Ik kon me er niet in vinden, omdat die stelligheid iets is wat we keer op keer nodig hebben om wakker geschud te worden. Voor mij ligt veel meer het probleem bij het feit, dat de persoon in kwestie heel gelovig leeft en dan is het nog niet goed: verkoop alles en deel het uit. Nu legt een monnik de gelofte van armoede af, dus zou daar niet het probleem moeten te liggen. Maar u ziet deze kerk en dit abdijcomplex en dan kan je toch niet zeggen dat het er armoedig bijstaat. Ik vind het zelf prachtig om hier te wonen, maar het is ook een blok aan het been. Men zou het ballast kunnen noemen. Ik voel, dat Jezus dat bedoelt. Wij krijgen zeven van de tien geboden aangereikt. De jongeman beaamt, dat hij daar trouw aan is. Moeilijk genoeg, zou ik zeggen, maar het is blijkbaar niet genoeg.
Jezus heeft zelf ook een dak boven zijn hoofd gehad en liet zijn leerlingen plaatsen zoeken om het avondmaal te genieten en te komen tot het laatste avondmaal in de bovenzaal.
‘Ballast’ kwam bij me op. Daarin herken ik wel heel veel. Er is veel aan dagelijkse zaken die ons belemmeren helemaal open te staan voor God. We zijn als die kameel te zwaar beladen. Want dat ‘oog van de naald’ moeten we niet te letterlijk nemen. In Jeruzalem is de Damascuspoort één van de stadsingangen. Naast de hoofdpoort is er een veel kleinere poortingang voor de kamelen, zodat zij de hoofdweg niet bevuilen. Als hun lading te hoog is opgetast, moeten ze letterlijk door de knieën om er door te kunnen. Die rijke jongeling zal als hij werkelijk Jezus wil volgen, last krijgen van zijn rijkdom. Hij zal door de knieën moeten. Die ballast zal hem alleen maar in de weg zitten als hij mee optrekt. ‘Te veel’ vraagt zorg en dan kan je je niet echt openstellen voor God, maar zit je tijdens het gebed nog te overwegen of alles wel veilig is en dan is het geen bidden meer.
Iemand uit de groep opperde opeens: “Ik draag ook teveel mee. Het lukt me vaak niet me vrij te maken voor dingen die ik belangrijk vind in het leven, omdat er zoveel andere dingen aandacht vragen”', Ze vervolgt: “Ik kom niet toe aan bidden, aan rustig dingen overwegen, aandacht te geven aan anderen omdat ik voortdurend gestoord wordt door beslommeringen, gedachten, klusjes die nog snel even moeten, telefoontjes, mailtjes. Voordat ik er erg in heb, is de dag weer voorbij en ben ik niet toegekomen aan wat ik écht belangrijk vind. Dan ben ik aan het eind van de dag niet tevreden over mezelf. ‘Heb ik iets gegeven’. ‘Heb ik een moment van liefde gedeeld?’”
Nog spannender werd het toen ik vroeg of er ook ballast was aan te wijzen die je van God weghield. ‘Twijfel’ werd genoemd, ‘teleurstellingen, gemiste kansen, ziekte en lijden’. “Zulke ballast kun je niet verkopen, die wil niemand hebben”, zei iemand. “Maar door het hier samen te delen wordt de ballast wel minder”, zei een ander, “en dat is ook wat waard”.
Maar dat geldt ook voor de bezittingen die we hebben. Het is ons op een bepaalde manier gegeven. Arbeid loont, dat hebben we van thuis uit meegekregen en zo zijn er meer voorbeelden te bedenken. De abdij is daar een mooi voorbeeld van. We hebben het doorgekregen van generaties monniken vóór ons die het hebben opgebouwd en beheerd. We hoeven er niets voor te doen. We moeten er wel iets mee doen. Delen is het sleutelwoord. Wij willen het leven delen met de mensen die hier komen. We proberen gastvrijheid uit te stralen. Maar ons charisma is ook het Godgewijde leven. Wij zijn geroepen ons aan God toe te wijden. Dat vraagt om loslaten van veel. Dingen niet als voor jezelf te houden, maar te delen met God en met de ander.
Met het alleen navolgen van waartoe wet en profeten, regels en constituties ons oproepen zijn we er niet, blijkt uit de tekst van vandaag. Toch geeft Jezus ons voedsel om te kunnen delen. Het zijn geen inhoudsloze kreten: de tien geboden. Dat woord is verkeerd. Het zijn de tien woorden. Er zijn er die beginnen met het woordje: “Je mag niet dit, je mag niet dat”. Maar dat maken wij er van. De tien woorden zijn woorden van liefde. Het zijn woorden die veel handvesten en manifesten hebben geïnspireerd. Neem bijvoorbeeld de Rechten van de Mens. Als we die tien woorden, uit liefde opgeschreven, eens echt met elkaar delen, tja, dan gaat er een nieuwe wereld voor ons open. Actueler kan delen niet worden. Nemen we de oordeelsrede uit Mattheus 25, waarin Jezus zegt: “Ik was naakt en gij hebt mij gekleed, ik had honger en gij hebt me gevoed”.
Dat wordt van ons gevraagd vooral nu de grote Europese Exodus aan de gang is. Ik snap de onrust van de mensen. Wat een boer niet kent, dat eet hij niet. Maar juist nu, vandaag en de komende winter zal vanuit een gelovig verstaan van het evangelie gevraagd worden te delen. En dan gaat dat niet om grote sommen geld. Er wordt het nodige ingezameld vanuit onze overvloed. Maar het delen gaat dieper. Willen wij delen door samen te leven? Willen wij echt laten voelen dat getraumatiseerde mensen welkom zijn, door ze in de ogen te kijken? Door met ze in gesprek te gaan? Door ze te helpen Nederlands te leren? Namelijk dat we een zekere ballast overboord gooien. Zou de ballast ook kunnen zijn, dat we soms te veel van onszelf verwachten? Het zit niet in het grootte. Een knipoog op het juiste moment, een bemoedigend knikje het kan echt de dag van iemand helemaal anders maken. Ik word gezien. Iemand deelt met mij.
Ik wil u een indruk niet onthouden. Ik was op een groot station vol vluchtelingen. Kinderen in te dunne pyjama’s voor het herfstweer. Doodvermoeide vrouwen met een lege blik in de ogen. Ze werden door politie met honden in een rij gedwongen. Het was dat er een moderne trein achterstond. Ik kon echter niet loskomen van het beeld van de veewagens 76 jaar geleden. Mensen op de vlucht afgevoerd. Deportatie noemen we dat.
Ik weet geen antwoord op al deze vragen, maar proef wel de vrijheid die ook besloten zit in de woorden 'Niemand is goed dan God alleen' en 'wat niet ligt in de macht der mensen ligt wel in de macht van God want voor God is alles mogelijk'. Het is bevrijdend om God niet als een concurrent van mensen te zien (jij kunt niet wat God wel kan) maar als een stem die ons roept, die ons op een spoor zet (het voetspoor van Dominicus in ons geval) en ons daarmee een honderdvoud aan huizen, broers, zussen, moeders, kinderen en - vooruit - akkers schenkt. Het boek Wijsheid biedt een eigen zicht op roeping en navolging. Wijsheid en inzicht worden je gegeven nádat je er eerst om vraagt. Ware rijkdom is geen kwestie van goud en diamanten maar van scherp zien, van inzien. Het verhaal van de rijke jongeling, wiens rijkdom vergankelijk blijkt te zijn, levert het inzicht op dat echte vroomheid zich niet vooral en alleen in het navolgen van regels openbaart. Navolging heeft ook te maken met het ontdekken waar de obstakels liggen om werk te maken van je roeping. De wijsheid die dat oplevert maakt je pas echt rijk, een rijkdom die nooit verloren gaat.
Eerste lezing: Wijsheid 7,7-11; tweede lezing: Hebr. 4,12-13; evangelie: Marc. 10,17-27.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen Hij zich weer op weg begaf, kwam er iemand aanlopen die zich voor Hem op de knieen wierp en vroeg: ‘Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?’ Jezus antwoordde: ‘Waarom noemt ge Mij goed? Niemand is goed dan God alleen. Ge kent de geboden: Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand te kort doen, eer uw vader en uw moeder.’ Hij gaf Hem ten antwoord: ‘Dat alles heb ik onderhouden van mijn jeugd af.’ Toen keek Jezus hem liefdevol aan en sprak: ‘Een ding ontbreekt u: ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen, daarmee zult ge een schat bezitten in de hemel. En kom dan terug om Mij te volgen.’ Dit woord ontstelde hem en ontdaan ging hij heen, omdat hij vele goederen bezat. Toen liet Jezus zijn blik gaan over zijn leerlingen en zei tot hen: ‘Hoe moeilijk is het voor degenen die geld hebben het Koninkrijk Gods binnen te gaan!’ De leerlingen stonden verbaasd over wat Hij zei. Daarom herhaalde Jezus: ‘Kinderen, wat is het moeilijk het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen.’ Toen waren ze nog meer verbijsterd en ze zeiden tot elkaar: ‘Wie kan dan nog gered worden?’ Jezus keek hen aan en zei: ‘Dit ligt niet in de macht der mensen, maar wel in die van God: want voor God is alles mogelijk.