Geldt hier dan toch: een mens leeft niet van brood alleen, maar ook van alles wat uit de mond ‘De mens leeft niet van voedsel alleen, maar van alles wat komt uit de mond van God.’ Dit klinkt wellicht tegenstrijdig met wat onlangs in de Amerikaanse staat Utah is gebeurd. In deze staat moest namelijk de Bijbel uit de schoolbibliotheken worden verwijderd. In 2022 werd in Utah een wet aangenomen, die het mogelijk maakt om boeken met - zeg maar - ‘onfatsoenlijke inhoud’ uit schoolbibliotheken en lessen te bannen. Enkele ouders vonden deze nieuwe en strengere regels te ver gaan, en besloten om de censors een koekje van eigen deeg te geven. Daarom dienden zij een klacht in tegen de Bijbel. Want, aldus de klagers, ook in dit boek zouden er vele passages met ‘aanstootgevende en gewelddadige inhoud’ te vinden zijn. “Nu kunnen we alle boeken verbieden en moeten we nooit meer lezen”, klonk het niet zonder sarcasme in hun klacht. De commissie die de klacht moest beoordelen, besloot uiteindelijk om de Bijbel te verbieden op zowel de lagere scholen als de zogenoemde middle schools, voor leerlingen tussen de 11 en 14 jaar oud.
“… de mens leeft niet van voedsel alleen”, aldus Mozes tot het volk, “maar van alles wat uit de mond van de Heer komt.”
Het volk Israël staat - na veertig jaar woestijn - op het punt om het beloofde land binnen te trekken, het land van melk en honing. Vlak voor deze intocht houdt Mozes een grote toespraak tot het volk. In feite is deze rede ontstaan toen het volk al in het land woonde, en daar een zekere welvaart genoot.
Zo wordt in de lezing van vandaag, die uit Mozes’ toespraak genomen is, Israël opgeroepen om - te midden van die welvaart - God niet te vergeten. Veertig jaar lang leidde de Heer de tocht door de woestijn om het volk Israël dienstbaarheid en gehoorzaamheid te leren, om te zien wat er in hun harten leefde, of zij zich aan zijn geboden zouden houden of niet. Zo gaf de Heer hun manna in de woestijn, voedde hij hen met het brood uit de hemel. Anderzijds tuchtigde hij hen ook, zoals een ouder zijn kind tuchtigt. Op deze wijze stelde God zijn volk op de proef om zo hun gezindheid te leren kennen. Israël op zijn beurt kwam tot het besef dat men niet van brood alleen leeft, maar ook van alles wat uit de mond van God komt.
“Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald”, hoorden wij zojuist in het evangelie. “Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid.” Is dit niet een beetje tegenstrijdig met de eerste lezing?
Een menigte van mensen was zojuist nog getuige van een wonderbare spijziging. Nu volgt - en dit treft men bij de andere evangelisten niet aan - een lang gesprek van Jezus met het aanwezige volk, de zogeheten ‘broodrede’. In het eerste deel van dit gesprek verwijst het brood, in de lijn van het Oude Testament, naar het woord van God. Jezus is het levende brood dat uit de hemel is neergedaald, het mens geworden Woord van God. ‘Het brood eten’ betekent dan: dit woord gelovig aanvaarden. Wie dat doet, krijgt eeuwig leven.
Vervolgens krijgt ‘het brood eten’ een nieuwe betekenis bij: “het brood dat Ik zal geven is mijn vlees” alsook “mijn vlees eten en mijn bloed drinken.” Beide zinnen roepen associaties op met de eucharistie, waarin brood en wijn tekenen zijn van Jezus’ zelfgave uit liefde. Vanuit deze optiek bezien, mag ‘het brood dat Jezus geeft’ dan ook betekenen: zijn liefde tot het uiterste toe, zijn dood op het kruis. Daar geeft Hij zijn ‘vlees’, zijn leven, voor het leven van de wereld.
Jezus’ vlees eten en zijn bloed drinken is geen daad van menseneterij, zoals de omstanders denken, maar veeleer een daad van geloof. In geloof aanvaardt men dat Gods woord in Jezus is mens geworden, zelfs tot en met zijn sterven op het kruis. Zo groot was zijn liefde, dat Hij zijn leven heeft gegeven ‘voor het leven van de wereld’. Daarom moeten de leerlingen het woord van God niet alleen ter harte nemen, maar ook in praktijk brengen en in daden omzetten.
van God komt? In de eerste lezing kwam het volk van Israël tot dit besef, nadat zij in de woestijn door God op de proef was gesteld. En in het evangelie betekent ‘brood eten’: het woord van God gelovig ter harte nemen, in praktijk brengen, alsmede in daden omzetten. Wie dat doet, zal in eeuwigheid leven.
Geldt dit misschien dan ook voor het geschreven woord? Nu worden er in diverse Amerikaanse staten, om reden van - zeg maar - ‘onfatsoenlijke inhoud’, bepaalde boeken in bibliotheken en leslokalen verboden en verwijderd. Onlangs gebeurde dat ook in de staat Utah met de Bijbel. Nu is het verbieden van boeken geen nieuw verschijnsel. Zo kende de Katholieke Kerk tot 1966 een lijst van verboden boeken, en vonden er in Nazi-Duitsland op grote schaal boekverbrandingen plaats. Daarbij kwamen niet alleen boeken van Joodse auteurs op de brandstapels terecht, maar ook die van auteurs als Berthold Brecht, Erich Maria Remarque en de gebroeders Mann.
Nu luidt een gezegde: ‘het land dat zijn boeken verbrandt, verbrandt zijn beschaving’, en schreef Heinrich Heine in zijn toneelstuk Almansor: ‘waar men boeken verbrandt, verbrandt men uiteindelijk ook mensen’. Wanneer hierin - op zijn minst - een kern van waarheid zit, zal de mens dan niet het leven vinden wanneer het boeken verbiedt en nooit meer leest, maar wel naar Gods woord luistert, het ter harte neemt, en in daden omzet? Wat zal hierop ons antwoord zijn? Amen.
1e lezing: Deut. 8, 2-3. 14b-16a; 2e lezing: 1 Kor. 10, 16-17; evangelie: Johannes 6, 51-58
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot de menigte: ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.’ De Joden geraakten daarover met elkaar in twist en zeiden: ‘Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?’ Jezus sprak daarop tot hen: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij. 58 Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet zoals bij de vaderen, die gegeten hebben en niettemin gestorven zijn: wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.’