Vier - of nu drie - politieke partijen onderhandelen met elkaar over een nieuw te formeren kabinet. Niet iedereen is daar even gelukkig mee, zowel binnen als buiten deze partijen. Zo haalde onlangs een politicus van een oppositiepartij fel uit naar de partijen aan de formatietafel. “En natuurlijk, onze tegenstanders zijn slippy, zijn handig”, aldus de politicus. “Ze weten de woorden zo te gebruiken dat ze altijd ontkennen dat ze zeggen wat ze zeggen. Maar”, zo vervolgde hij, “sta even stil bij wat het betekent als iemand zegt, ik zet Nederlanders op één. Wat is de impliciete boodschap? De impliciete boodschap is: ik maak onderscheid.” … Ik maak onderscheid.
“Zolang de ziekte duurt”, aldus de eerste lezing, “is hij onrein; hij moet apart wonen en buiten het kamp blijven.”
Met de woorden uit het boek Leviticus zijn we blijkbaar in de medische sfeer terechtgekomen. Maar in werkelijkheid blijven we binnen het terrein van de cultus. Hoe vreemd dit ook voor ons mag klinken, de prominente plaats van de priester in de diagnose van ziektes, had alles te maken met de toenmalige visie op ziekte en gezondheid.
Ziekte had namelijk direct te maken met het leven zelf, dat door God was geschonken. Ziekte en dood waren levensvernietigende krachten, die door de mens zelf ‘ín het leven’ waren geroepen. De ervaring leerde, dat de dood vaak gepaard ging met ziektes, lijden, ellende en rampen. Vaak waren deze een gevolg van menselijk handelen. Daarom werden zij ook gezien als straf voor de misstappen van individuele mensen, of zelfs van een heel volk. De relatie priester - ziekte komt hierdoor in een geheel ander daglicht te staan.
Als ziekte wijst op een verstoorde relatie met God, dan moest de priester de eerst aangewezen persoon zijn om die relatie te herstellen. Daarbij speelden termen als ‘rein’ en ‘onrein’ een grote rol: niet in hygiënische zin, maar wel aangaande de deelname in cultus en eredienst. Want iemand die door de priester onrein werd verklaard, was uitgesloten van ieder contact met het heilige, en daarmee ook met de gehele samenleving. In een cultuur waar offer en gebed een belangrijke plaats innamen, zorgde uitsluiting daarvan voor een groot sociaal isolement … en werd je als een soort melaatse gezien, … en behandeld.
Jezus kon niet meer openlijk in de stad komen, hoorden we zojuist in het evangelie, maar moest buiten op eenzame plaatsen verblijven.
Er komt een melaatse naar Jezus toe. Het is vreemd dat dit verhaal, wat plaats en tijd betreft, geheel in de lucht hangt. De lezer neemt aan dat de genezing tijdens de rondtocht door Galilea plaatsvindt. Maar hij heeft geen voorkennis over de positie van melaatsen nodig om te beseffen dat het verhaal niet in een synagoge kan afspelen. Daar mocht de melaatse niet zijn. En toch hangt de plaats ook niet helemaal in de lucht. Tot nu toe was Jezus actief op plaatsen die hem enige beschutting boden. De genezing van de melaatse daarentegen speelt zich op een eenzame plaats af in de open lucht, … en niet in een dorp waar de melaatse niet mocht komen, laat staan zijn.
Een melaatse was een ‘outcast’, een verstoteling. Iemand die uit de gemeenschap was verbannen, en aan de rand van de samenleving vegeteerde. Hij was niet alleen van het sociale leven uitgesloten, maar ook van Gods’ nabijheid. In de lezing van vandaag doorbreekt de melaatse eigenhandig de wetten van de samenleving. “Als Gij wilt”, zo smeekt hij Jezus, “kunt Gij mij reinigen.” Ook Jezus doorbreekt hier de voorschriften rond reinheid: hij raakt de melaatse aan. Door deze man aan te raken, brengt Jezus niet alleen een rituele verontreiniging over zich heen - en daarmee ook een sociale uitsluiting -, maar doorbreekt hij ook het sociale isolement waarin de melaatse door zijn ziekte verkeert. De uitgestoken hand laat zien dat voor God de mens niet in categorieën valt in te delen. Er wordt geen onderscheid gemaakt! Ieder mens is een kind van God, geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Dit bewustzijn moet eerder bindend, dan isolerend werken.
Sociale uitsluiting. Helaas is het stigmatiseren van mensen iets van alle tijden. Al eeuwenlang worden personen uitgesloten: niet alleen mensen met een besmettelijke ziekte, maar ook minderheidsgroeperingen, vluchtelingen, mensen met een andere religie of huidskleur. Mensen, die om wat voor reden dan ook buiten de boot vallen. Mensen, die leven in de marge van de samenleving.
Hoe gaan wij met de ‘melaatsen’, de uitgestotenen, van onze gemeenschap en maatschappij om? Steken wij een hand uit, net zoals Jezus dat deed, of verbannen wij hen uit onze samenleving? Of ontzeggen wij hen zelfs de toegang? “Maar sta even stil”, aldus die politicus van de oppositiepartij, “bij wat het betekent als iemand zegt, ik zet Nederlanders op één. Wat is de impliciete boodschap? De impliciete boodschap is: ik maak onderscheid.” Maken ook wij in deze onderscheid? Zien ook wij de ander als een soort ‘melaatse’, een uitgestotene? Amen.
1e lezing: Leviticus 13, 1-2. 45-46; 2e
lezing: 1 Kor. 10, 31 – 11, 1; evangelie: Marcus 1, 40-45
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwam er eens een melaatse bij Jezus die op zijn knieën viel en Hem smeekte: ‘Als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.’ Door medelijden bewogen stak Hij de hand uit en raakte hem aan en sprak tot hem: ‘Ik wil, word rein.’ Terstond verdween de melaatsheid en was hij gereinigd. Terwijl Hij hem wegstuurde, vermaande Hij op strenge toon: ‘Zorg ervoor dat ge aan niemand iets zegt, maar ga u laten zien aan de priester en offer voor uw reiniging wat Mozes heeft voorgeschreven, om ze het bewijs te leveren.’ Eenmaal vertrokken begon de man zijn verhaal overal in het openbaar te vertellen en ruchtbaarheid aan de zaak te geven, met het gevolg, dat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen, maar buiten op eenzame plaatsen verbleef. Toch kwamen de mensen van alle kanten naar Hem toe.