Preek van 11 augustus 2024

Preek van 11 augustus 2024

19zondag door het jaar

“Spreken is zilver, zwijgen is goud”, zegt een bekend Nederlands gezegde. En inderdaad, in bepaalde gevallen is het verstandiger om niets te zeggen, en kan het helpen om eerst tot tien te tellen. Maar soms is het heldhaftiger, moediger, om wel je mond open te doen. Er zijn immers momenten denkbaar waarop je ten behoeve van anderen in opstand kan of zelfs moet komen. Wanneer, bijvoorbeeld, mensen gediscrimineerd worden. Of wanneer er in de samenleving sprake is van sociaal onrecht. Of wanneer je hoort dat mensen opgepakt worden omwille van een rechtvaardige zaak. Neem je het dan op voor zo iemand? Doe je dan je mond open?

Wie dit ooit heeft gedaan, weet dat dit zelden in dank wordt aangenomen. ‘Waar bemoeit ze zich mee?’ ‘Wat denkt hij wel?’ ‘Laat hij toch zijn mond houden.’ Door deze en soortgelijke tegenwerkingen en onbegrip, kan iemand zwaar vermoeid en ontmoedigd worden.

“Het wordt mij teveel, Heer”, aldus de profeet Elia in de eerste lezing, “laat mij sterven want ik ben niet beter dan mijn voorvaderen.”

Het is Elia teveel geworden. In het voorafgaande verhaal heeft hij op de berg Karmel aan het volk laten zien dat niet Baäl, maar JHWH de ware, levende God is. Enthousiast heeft het volk zich toen achter Elia geschaard. ‘JHWH is de ware God’, hebben ze uitgeroepen en daarna de profeten van Baäl gedood. Maar met deze actie heeft Elia zich de haat van koningin Izebel op de hals gehaald, de koningin die de Baälcultus in Israël sterk had bevorderd. Elia vlucht de woestijn in, legt zich neer onder een bremstruik, en slaapt in.

Dan stoot een engel hem aan en zegt: “Sta op en eet.” Opstaan betekent hier dat iemand zijn profetische roeping (weer) oppakt. Het gaat dus om meer dan wakker worden. De engel heeft een maaltijd voor Elia bereid: een koek en een kruik water. Elia staat op, eet en drinkt en - op krachten gekomen - loopt hij veertig dagen en nachten tot hij de berg Horeb bereikt: de berg waar Mozes de Wet van God heeft ontvangen en een persoonlijke ontmoeting met Hem heeft gehad. Elia is zo bij de oorsprong van het Joodse geloof aangekomen, de plaats waar God zich openbaarde en de Wet heeft geschonken. Hier zal ook Elia Gods troostende aanwezigheid ervaren en vervolgens zijn profetische roeping weer oppakken: Gods blijde boodschap in praktijk brengen, in woord en daad.

Maar, “in die tijd morden de Joden over Jezus”, hoorden wij zojuist in het evangelie, “omdat Hij gezegd had: Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald.”

Jezus en zijn leerlingen zijn in de synagoge van Kafarnaüm. Daar vindt een discussie plaats tussen Jezus en de daar aanwezige Joden. Hierin vergelijkt Jezus zijn gave van het brood met de episode tijdens de Uittocht, waar God - op vraag van Mozes - het volk manna te eten geeft. Dit manna wordt als brood uit de hemel omschreven. Vervolgens geeft Jezus aan dat zijn Vader nu het echte brood uit de hemel schenkt, en Hij identificeert zichzelf hiermee: “Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.”

In de lezing van vandaag vragen de Joden zich af hoe Hij dit kan beweren. Hij is toch de zoon van Jozef? Ze kennen zijn ouders! Zij beginnen daarover te morren. Door dit werkwoord te gebruiken, legt Johannes een verband met het manna-verhaal uit het boek Exodus waar het volk Israël begint te morren tegen Mozes en Aäron omdat zij honger hebben. De suggestie wordt gewekt dat het onbegrip van toen zich nu in overtreffende trap bij Jezus herhaalt. Het gaat hier over de identiteit van Jezus als het echte hemelse Brood en als de Zoon van God. Het onbegrip van de gesprekspartners is overigens zeer begrijpelijk. Op de achtergrond speelt de situatie waarin de gemeente van de evangelist Johannes zich jaren later bevindt. De kleine gemeente van Joodse afkomst voelt scherp de breuk met het Jodendom, dat niet meegaat in de erkenning van Jezus als de Messias en Zoon van God. Het lijkt erop dat deze latere discussie in de discussie in de synagoge van Kafarnaüm is teruggeschreven.

Ook vandaag de dag is men niet altijd blij met andersoortige geluiden, of wanneer men onrecht aan de kaak stelt. Het woord van God doen en horen, zijn blijde boodschap in praktijk brengen in woord en daad, is geen eenvoudige opgave. De profeet Elia ondervond hierbij al de nodige tegenwerkingen, en ook Jezus moest menig gemor aanhoren. Men kan moedeloos, ontmoedigd, of zelfs ontgoocheld worden.

De lezingen van vandaag laten zien dat God zijn volk niet in de steek laat. Ook niet in dergelijke moeilijke situaties. Hij geeft Elia, hij geeft zijn volk, te eten: brood en water. Want, zo zegt het evangelie: wie van dit brood eet zal niet sterven, maar eeuwig leven. Hij zal niet onder de tegenslagen bezwijken, maar kracht en steun ontvangen voor zijn levenstocht: het doen en horen van Gods’ woord, zijn blijde boodschap in praktijk brengen in woord en daad. Is spreken ook dan zilver, en zwijgen goud? Amen.

1e lezing: 1 Kon. 19, 4-8; 2e lezing: Efeziërs 4, 30-5,2; evangelie: Johannes 6, 41-51
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijden morden de Joden over Jezus, omdat Hij gezegd had: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald,’ 42 en zij zeiden: ‘Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef, en kennen wij zijn vader en moeder niet? Hoe kan Hij dan zeggen: Ik ben uit de hemel neergedaald?’ 43 Maar Jezus sprak tot hen: ‘Mort toch niet onder elkaar. 44 Niemand kan tot Mij komen, als de Vader die Mij zond, hem niet trekt; en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. 45 Er staat geschreven bij de profeten: En allen zullen door God onderricht worden. Al wie naar de leer van de Vader geluisterd heeft, komt tot Mij. 46 Niet dat iemand de Vader gezien heeft, alleen Degene die uit God is, heeft de Vader gezien. 47 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie gelooft, heeft eeuwig leven. 48 Ik ben het brood des levens. 49 Uw vaderen, die het manna gegeten hebben in de woestijn, zijn niettemin gestorven; 50 maar dit brood daalt uit de hemel neer, opdat wie er van eet niet sterft. 51 Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.’