Broeders en Zusters, ‘Wanneer uw broeder gezondigd heeft,…’. Wat is het gelukkig dat dit ook in het evangelie staat! ‘Wanneer uw broeder gezondigd heeft…’. Het gaat hier natuurlijk niet over een toevallig akkefietje. Maar over aantasting en misbruik van iemands integriteit, schending van iemands goede naam, misbruik van macht, sluimerende ontrouw en ondermijnende achterklap. Het gaat erom dat een broeder of zuster door gedraging of levenshouding zichzelf en de gemeenschap op ernstige wijze schade toebrengt. Dat kan dus ook gebeuren in een gemeenschap van christenen. Jezus is hier niet alleen maar een idealist die de mensen mooie denkbeelden voorhoudt of die hoge morele eisen stelt. Neen, Hij is een realist die weet heeft van de menselijke zwakheden. De christengemeenschap, de Kerk is nu eenmaal geen reservaat van heiligen. Zij bestaan uit mensen die kunnen zondigen en … het ook regelmatig doen. Laten wij ons daarover maar niet verwonderen!
‘Wanneer een broeder gezondigd heeft…’. Zelfs in de Regel van Sint Benedictus komen wij zulke zondige broeders tegen. Hoofdstuk 23 en volgende over ‘de overtredingen in het klooster’, begint aldus: ‘Wanneer een broeder weerbarstig is, ongehoorzaam, hoogmoedig of ontevreden, of als hij verzet pleegt en minachting toont voor de heilige Regel en de bevelen van zijn meerderen, dan….’. Als u dus denkt dat hier vooraan alleen heilige boontjes zitten, dan moet u uw mening echt herzien.
‘Wanneer uw broeder gezondigd heeft…’, wat doen wij dan? *Heel dikwijls maken wij hem dan verwijten: ‘Jij moet je schamen, jij moest beter weten, dat had ik van jou niet verwacht,..’. Zo blokkeren wij in feite de mogelijkheid dat deze broeder zijn gedrag zal herzien. Hij wordt vereenzelvigd met - en herleid tot het kwaad dat hij deed en zo nog dieper het moeras van het kwaad ingeduwd. Maar,… en dat weten wij uit ervaring, van verwijten is nooit iemand beter geworden.
Ofwel kijken wij, schouderophalend en hoofdschuddend, de andere kant op. ‘Ik heb daar niets mee te maken, het is zijn zaak, niet de mijne,..’. Wij wassen onze handen in onschuld. ‘Wir haben es nicht gewüst’. We zeggen het dan in feite Kaïn na: ‘Ben ik soms de hoeder van mijn broeder’? De broeder komt dan steeds meer alleen te staan. Hij wordt aan zijn lot overgelaten.
Soms ook beroepen wij ons op eerbied voor de persoon. Wij willen ons in naam van de vrijheid niet mengen in zijn zaken. In de grond zijn wij allemaal liberale individualisten, neoliberalen. ‘Ieder op zijn eiland…. Ieder voor zich en God voor ons allen’! Individuele onafhankelijkheid en persoonlijke vrijheid staan bij ons hoog genoteerd. Terecht. Zij zijn een groot goed, maar het kan ook overslaan in onverschilligheid tegenover elkaars wel en wee, in een verkeerd begrepen verdraagzaamheid. Wij houden van een gedoogbeleid, zeker als het onszelf betreft. In de verwachting dat, als ik jouw gedrag gedoog, jij dat ook tegenover mijn doen en laten zal doen. Zijn wij niet zó tolerant geworden dát wij in feite intolerant zijn?
Hoe handelen wij ‘als een broeder gezondigd heeft…’? Wij kunnen onze handen niet zomaar in onschuld wassen! Ezechiël wijst er ons uitdrukkelijk op vandaag: ‘Gij, mensenkind, als wachter het ik u aangesteld over het volk van Israël’. God geeft aan elke mens een taak tegenover zijn medemens. Het evangelie geeft ons vandaag aanwijzingen hoe wij met die verantwoordelijkheid tegenover elkaar moeten omgaan. Maar daar moet iets aan vooraf gaan.
Op de eerste plaats moet er verbondenheid en echte liefde zijn tussen mensen. Als wij als kerk, als gemeenschap enkel los zand zijn kan wat de ander doet ons niet schelen. Hier moeten wij ons een belangrijke vraag stellen: Zijn wij als kerk, als gemeenschap werkelijk betrokken op elkaar, op elkaars geluk en welzijn? Zonder echte liefde voor elkaar, zonder echt van de ander te houden, hebben wij geen recht van spreken. Waar het op aankomt, als wij menen de ander iets te moeten zeggen over zijn handel en wandel, is wat Jezus zegt op het einde van het evangelie van vandaag: ‘waar twee of drie in mijn Naam bijeen zijn….. daar ben Ik met milde, barmhartige, genezende liefde in uw midden’. Alleen oprechte onderlinge liefde geeft het recht én de plicht de ander aan te spreken op zijn fouten.
Op de tweede plaats moeten wij er diep van doordrongen zijn dat wijzelf geen haar beter zijn. Het kwaad dat wij in de ander zien en aanwijzen ligt als mogelijkheid in ons eigen hart. Vergeten wij nooit de balk in ons eigen oog (Mt.7,3-5)! Het kwaad en de zonde zijn onze gemeenschappelijke vijand. Niemand mag zich beter achten dan de ander. Stiekem doen wij dat zo gemakkelijk!
Verbondenheid met elkaar in geloof en liefde en eerlijke zelfkennis zijn de voorwaarden voor elke broederlijke vermaning. Tegelijk moeten wij weten dat wij medeplichtig woorden aan het kwaad als wij, om welke reden dan ook, zouden zwijgen.
Broeders en zusters, ‘als een broeder of zuster gezondigd heeft…’, hoe gaan wij daarmee om? Hoe gaan wij om met- en hoe staan wij tegenover kwaad en onrecht en zonde in ons midden? Wij zijn door Gods zelf aan elkaars goede zorgen toevertrouwd. Het heil en het geluk van de ander hangt ook van mij af, Liggen ook in mijn handen. ‘Liefde in waarheid en waarheid in liefde’, dat zijn wij aan elkaar verschuldigd. Amen.
1e lezing: Ezechiël 33,7-9; 2e lezing: Romeinen 13,8-10, evangelie: Matteüs 18,15-20
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Als je broeder je iets misdaan heeft, moet je hem dat onder vier ogen zeggen. Als hij naar je luistert, heb je je broeder gewonnen. Maar als hij niet naar je luistert, neem dan nog een of twee getuigen mee, opdat elke verklaring door twee of drie getuigen wordt bevestigd . Maar als hij naar hen niet luistert, zeg het dan tegen de gemeente. Als hij zelfs naar de gemeente niet luistert, beschouw hem dan als een heiden en een tollenaar. Ik verzeker jullie, wat jullie op aarde binden, zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat jullie op aarde ontbinden, zal ook in de hemel ontbonden zijn. Ook verzeker Ik jullie: als er twee van jullie eensgezind iets vragen hier op aarde, om het even wat, dan zullen ze het krijgen van mijn Vader in de hemel. Want waar er twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar ben Ik in hun midden.'