Vandaag horen we in twee lezingen over een weduwe die grote armoede lijdt. In haar armoede durven zij toch te geven van het weinige dat zij hebben. Zij geven vanuit haar armoede - alles wat ze hadden. Zij willen het delen met de ander. Uiteindelijk krijgen ze dan in honderdvoud terug.
Van haar allerlaatste voorraad meel, bakte ze een brood voor Elia. Ze gaf echt alles, wat ze had. Uiteindelijk deed het haarzelf goed en was er voor haar geen gebrek meer. De weduwe uit het evangelie gaf wellicht een heel klein bedragje, maar dat was niet zomaar een kleinigheid. Zij gaf alles wat ze had. Daarom, omwille van haar houding, prijst Jezus haar zeer hoog, dat zij meer gegeven heeft dan alle anderen samen. Beide weduwen zijn overtuigd van Gods voorzienigheid. Voor hun is het genoeg om zich in Gods hand toe te vertrouwen. En Jezus heeft zijn leerlingen vaak opgeroepen ook hetzelfde te doen; nu aan ons allemaal. Misschien hebben we geen geld of materiele ding om aan de ander weg te geven, maar we kunnen nog veel immateriële dingen met elkaar delen zoals bijvoorbeeld: door onze tijd te delen, al denken we er van tekort te hebben; of iemand een nieuwe kans te geven, al denken we dat die kansen niet verdiend zijn, of dat wij eigen mening graag relativeren en luisteren naar wat de ander bezielt. In dit stuk evangelie gaat het niet zozeer om het materiele, of om geld, al is dat in bepaalde omstandigheden van hele grote waarde. Het gaat vooral om het geven van onszelf, aandacht, hartelijkheid en bekommerdheid aan anderen. Dat zijn werkelijk waardevolle dingen in dagelijks leven. Kortom, inzet durven te geven aan de behoeftigen. Wij zijn zelf ook die de behoeftigen. Ons leven trachten te delen met elkaar zoals die twee weduwen. Dan zullen we ervaren dat dat ook goed is voor onszelf.
1e
lezing: 1Kon 17, 10-16; 2e lezing: Hebr. 9, 24-28; evangelie: Marcus 12, 38-44
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd gaf Jezus bij zijn onderricht ook deze waarschuwing: ‘Wacht u voor de Schriftgeleerden, die graag in lange gewaden rondlopen, zich laten groeten op de markt, belust zijn op de voornaamste zetels in de synagogen en op de ereplaatsen bij de maaltijden, maar de huizen der weduwen opslokken, terwijl ze voor de schijn lange gebeden verrichten; over deze mensen zal een strenger vonnis worden uitgesproken.’ Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek toe, hoe het volk koperstukken daarin wierp, terwijl menige rijke er veel in liet vallen. Er kwam ook een arme weduwe, die er twee penningen, ter waarde van een cent in wierp. Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en sprak: ‘Voorwaar, Ik zeg u: die arme weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de offerkist wierpen; allen wierpen ze er iets in van hun overvloed, maar zij offerde van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest.’