Broeders, de Colombiaanse schrijver Gabriel Marques heeft een aantal prachtige romans geschreven, waaronder liefde in de tijd van cholera. Dit boek neemt je op een melancholische wijze mee in een liefde onder onmogelijke omstandigheden. Cholera is dodelijk, in die omstandigheden wordt liefde dodelijk. Toch kozen twee oude mensen voor de liefde. ‘De liefde sterker dan de dood’, zoals in het Hooglied zo mooi is gedicht. U voelt hem misschien al aankomen: we zouden er zo de titel op kunnen plakken: liefde in de tijd van corona. Ook dat is een ziekte, waardoor liefde wordt geïsoleerd. Er kleeft nl. besmettingsgevaar aan voor die mensen die de ziekte liefhebben en dat - als ze er niet goed mee omgaan - met de dood moeten bekopen; liefde met de dood bekopen. De hunkerende blikken van mensen voor het raam in het verzorgingshuis zijn hartverscheurend en aan de andere kant van het raam vloeien de tranen, omdat er niet gevoeld en geknuffeld mag worden. Daarom is de tekst van de eerste lezing vanmorgen uit Handelingen 6 zo troostend. Het zou onze premier kunnen helpen om uit de lockdown te komen. Vanaf het begin zag de jonge christelijke Kerk, nog een schamele groepje angstige mensen, de apostelen drie fundamentele taken hebben, die Jezus hen had opgedragen: Gods Woord verkondigen, biddend en vierend samenkomen en dienstwerk verrichten aan mensen in nood.
En het is zoals in het Bijbelverhaal waarin Mozes door zijn schoonvader Jethro wordt voorgehouden: “Je kunt het niet alleen en dat moet je ook niet willen. Kies wijze mannen uit die je helpen. Kies niet voor macht, maar deel het”. De apostelen wilden zichzelf toeleggen op de verkondiging. Maar er was meer! Het werd duidelijk dat er behoefte was aan ondersteuning voor de weduwe en wees, zeg maar: de kwetsbare van de samenleving. Er waren ook spanningen, omdat men vanuit verschillende achtergronden redeneerden. Waren de joden dan de echte gelovigen of hadden de Grieken dezelfde plaats in de groep en in Gods hart?
Hoeveel anders moeten deze taken nu vandaag worden uitgevoerd? Of ze lopen door een draadje naar de mensen toe, de digitale wereld. De werkelijke verkondiging is op slot, het bidden kan en kan alleen maar in vurigheid toenemen, maar samenkomen en vieren wordt nauwelijks mogelijk gemaakt. Wij mogen ons als gemeenschap dan ook gelukkig prijzen dat het binnenshuis nog wel kan. En ik denk dat wij nu een extra opdracht hebben in ons gebedsleven.
Het dienstwerk Gods, de diaconale taken, de liefdevolle omgang met de ander en nu vooral met de zieken, die wie in de tekst de weduwe en wees zijn, zijn verworden tot dagelijkse kille cijfers: zoveel nieuwe besmettingen, zoveel overledenen, zoveel ic-bedden bezet. Liefde lijkt mee te sterven in deze pandemie. In sommige landen, zoals in het Colombia van Marquez laat men de doden op de stoep achter in een kartonnen doos, omdat men niet meer weet wat men moet doen. In Italië weet men vaak niet waar hun geliefden zijn gecremeerd en komt na veel gepuzzel de politie een urn thuisbrengen. Tegelijk wordt in de farmaceutische industrieën 24 uur per dag gewerkt om het eerste vaccin te hebben, want dan ben je binnen. Men maakt ze al zonder voldoende bewijsmateriaal, want het devies is: beter miljoenen verspillen dat de hoofdprijs missen. Heet dat liefde in corona-tijd?
Heeft Jezus ons ook niet geleerd om samen te werken om die diaconale taken te vervullen: de zieken samen te helen? We hebben de helden-voetballers, soms zelfs godenzonen genoemd, ingewisseld voor de helden-zorgverleners, maar voor hoe lang? Er wordt nog steeds gevochten voor levens, en de voetbal acht zich zo belangrijk om rechtszaken te voeren over promotie en geld.
Aanvankelijk namen de apostelen alle drie taken op zich. Maar in de eerste lezing horen we dat dit niet langer mogelijk is. Er ontstaan spanningen tussen joodse en nieuwe gelovigen, vooral in Griekenland, o.a. over de ondersteuning van de weduwen en wezen. Die spanningen moeten opgelost worden. Wat ook de reden was, is minder van belang: er moet worden gehandeld. En wederom lijkt de oplossing: delegatie. Macht delen en mensen benoemen met de verantwoordelijkheid voor deze taak, bekrachtigd met een zegening. De twaalf zeggen heel beslist dat ze de verkondiging van Gods Woord niet willen verwaarlozen ten voordele van het dienstbetoon, maar tegelijk mag ook dat dienstbetoon niet achtergesteld worden. Daarom stellen ze voor, dat de gemeenschap zeven mannen uit haar midden kiest die voor het dienstbetoon kunnen instaan. Zijzelf blijven zich concentreren op de verkondiging en iedere gelovige neemt het gebed voor zijn rekening. De manier waarop de apostelen te werk gaan, is eigenlijk fantastisch. Ze doen een voorstel en de gemeenschap mag zelf kiezen. Dus geen beslissing van bovenaf, maar democratie van onderop. Het zou het spoorboekje voor onze kabinet kunnen zijn.
Verder wordt ook duidelijk dat het dienstwerk, het liefdevolle handwerk, niet minderwaardiger dan de verkondiging, want de apostelen leggen, na een gebed, de zeven in een zegenend gebaar de handen op. Verkondigen, vieren en dienstbetoon: de eerste christenen zagen het als één geheel. Verkondigen, vieren en dienstbetoon zijn vandaag nog altijd de kerntaken van de Kerk.
Maar anders dan bij de eerste christenen werkt het op dit moment niet meer. Een kleine bovenlaag van experts fluisteren politici in en die leggen de regels op. Wij weten met zijn allen dat het nodig is, dat er preventieve regels nodig zijn om erger te voorkomen, om later weer verder te kunnen. Natuurlijk werken we mee, want we hebben allemaal angst om slachtoffer te worden of er zelfs aan te sterven. En dan zien we weer een mooie parallel met de tekst uit handelingen. We beginnen er achter te komen dat het niet meer werkt. De regering begint gevoelig te worden voor het gemor onder het volk: ze kunnen het niet meer aan. Er zal gedelegeerd moeten worden, want macht werkt alleen als ze gedeeld wordt. Wij pikken het niet langer dat de liefde, die nu juist zo nodig is, weggenomen wordt door strenge isolatie, door verwijdering in plaats van toenadering.
We mogen hopen dat onze regering - en laat ik wel wezen: ze hebben een haast onmogelijke klus geklaard - het inzicht gaat krijgen van de apostelen die op tijd hebben ingezien, dat ze niet de volledige regie in handen kunnen houden. Je ziet ook verschijnselen dat het systeem in zijn voegen begint te kraken en scheuren vertoont. Dat de verhalen niet meer kloppen. Aan de samenleving moet worden teruggegeven waar zij hoort: bij 17 miljoen Nederlanders. Zij zijn er samen toe in staat, want zonder hen is er géén samenleving en vanuit die liefde kunnen we weer gaan opbouwen en helen.
Het wordt hoog tijd dat de burger zijn verantwoording krijgt en ook neemt. Dat we goede mannen en vrouwen kiezen en zegenen, om dat hele proces van heling ter hand te nemen. Nu is de wereld teveel gebroken en soms in handen van mensen met wel hele vreemde denkbeelden. Wij hebben behoefte aan liefde in tijden van corona. Dat is laveren, dat vraagt moed om de menselijkheid terug te geven. Doen we het echter niet dan gaan we er allemaal aan dood. Daarom vraagt het moed om bij tijd en wijle risico’s te nemen in naam van de liefde.
1e lezing: Handelingen 6, 1-7; 2e lezing: 1 Petrus 2, 4-9; evangelie: Johannes 14, 1-12
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen. Ware dit niet zo dan zou Ik het u hebben gezegd, want Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als Ik ben heengegaan en een plaats voor u heb bereid, kom Ik terug om u op te nemen bij Mij, opdat ook gij zult zijn waar Ik ben. Gij weet waar Ik heenga en ook de weg daarheen is u bekend.’ Tomas zei tot Hem: ‘Heer, wij weten niet waar Gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?’ Jezus antwoordde hem: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij. Als gij Mij zoudt kennen, zoudt gij ook mijn Vader kennen. Nu reeds kent gij Hem en ziet gij Hem.’ Hierop zei Filippus: ‘Heer, toon ons de Vader; dat is ons genoeg.’ En Jezus weer: ‘Ik ben al zo lang bij u en gij kent Mij nog niet, Filippus? Wie Mij ziet, ziet de Vader. Hoe kunt ge dan zeggen: Toon ons de Vader? Gelooft ge niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik u zeg, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar het is de Vader die, blijvend in Mij, zijn werk verricht. Gelooft Mij: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij. Of gelooft het anders omwille van de werken. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie in Mij gelooft, zal ook zelf de werken doen die Ik doe. Ja, grotere dan die zal hij doen, omdat Ik naar de Vader ga.