Zusters en broeders, het gaat vandaag in de lezingen over liefde, over dé liefde. - Het gebeuren met de Romeinse honderdman Cornelius maakt duidelijk dat God aan zijn liefde geen grenzen en voorwaarden stelt.
- Jezus spreekt in de afscheidsrede over het gebod van de liefde, liefde die uitgaat van de Vader: ‘Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ook Ik u liefgehad, dit is mijn gebod dat gij elkaar liefhebt’. - En nog het duidelijkst zegt de evangelist Johannes het in de brief die hij, op zijn oude dag, schrijft aan zijn gemeente in Klein-Azië: ‘Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad… want God is liefde’. Het gaat dus over liefde, over dé liefde.
Nu is het woord ‘liefde’ zo meerduidig en veelgelaagd dat het gevaar bestaat dat wij na twee zinnen niet meer weten waar wij het over hebben.
Met al onze goede bedoelingen zijn wij geneigd te beginnen bij het gebod van de liefde dat Jezus ons op het hart drukt: ‘Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt’. Dit is en blijft natuurlijk van het allergrootste belang, maar… het is niet het begin van de liefde. De liefde tot elkaar is het gevólg en het resultáat van een andere, van een - ons voorafgaande - grotere liefde.
Laten wij ons daarom beperken tot die bescheiden maar zo duidelijke woorden van de oude Johannes: ‘Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad’. God heeft ons lief zoals wij zijn, ieder op zijn eigen wijze. Hij past zich aan ieder van ons aan. Wij zijn met naam en toenaam door Hem gekend en bemind. Wij zijn door Hem aanvaard. Wij zijn altijd in zijn gedachten. Hij doorgrondt mij, Hij weet van mijn zitten en opstaan (Ps.139). God kan niet anders, want Hij is liefde. Die liefde is er het eerst, lang voor ik me dat bewust kan zijn. Die liefde is het enige fundament van mijn bestaan.
Ik hoor sommigen onder u al zeggen: ‘dat is geen nieuws. Dat alles weten wij al lang. Het evangelie staat er vol van. Het is ons tot in den treure toe herhaald’. Hoe komt het toch dat de draagwijdte van die werkelijkheid maar heel langzaam tot ons doordringt? Dat we er eigenlijk zo moeilijk in kunnen geloven? Als we daar enigszins besef van zouden krijgen, besef van de hoogte en de diepte van die liefde, van de lengte en de breedte, dan zouden wij niet dezelfde mensen kunnen blijven. Die liefde zou ons verharde hart ontdooien en vrij maken. Alle angst en wrok en wrevel, alle jaloezie en afgunst zouden plotsklaps uit ons leven verdwenen zijn. We zouden ons immers gedragen weten, veilig en geborgen. We zouden geen behoefte meer hebben ons te profileren, te bewijzen, te verdedigen, te wapenen.
In zijn geweldige boek over ‘de terugkeer van de verloren zoon’ schrijft Henri Nouwen over deze liefde van God: “Ik ben ervan overtuigd dat veel van onze emotionele problemen wegsmelten als sneeuw voor de zon, als ik de waarheid van Gods liefde, vaderlijk en moederlijk tegelijk, kan laten doordringen in het diepst van mijn hart. Dat zou mijn hart vrijmaken om op dezelfde wijze mijn zusters en broeders lief te hebben’. (Henri Nouwen, Eindelijk thuis, hoofdstuk 8).
In het leven van Jezus kunnen wij het beste zien wat die liefde van de Vader voor Hem betekende en uitwerkte. Hij heeft die liefde sterk gevoeld bij zijn doop in de Jordaan en op de berg van de verheerlijking. Toen werd Hij door de Vader aangesproken met die lieve woorden van tedere liefde: ‘Jij bent mijn zoon, jij bent mijn veelgeliefde, in jou heb ik welbehagen’(Mt.17, 5 en //). Het was in de kracht van die persoonlijke liefde van de Vader dat Jezus gehoorzaam kon worden, tot in het meest onwaarschijnlijke en meest onvoorstelbare toe, gehoorzaam tot de dood op het kruis. Die liefde deed Hem zeggen: ‘Uw wil te doen, dat is mijn vreugde’ (Psalm 40,9). Juist omdat Hij zich bemind wist kon Hij zijn leerlingen en alle mensen liefhebben tot het uiterste toe, tot en met het geven van zijn leven. De liefde van de Vader droeg Hem door alles heen, droeg Hem door de dood heen. Wat voor Jezus geldt, geldt ook voor ons. Het enige waar het op aankomt is ons te ‘laten’ beminnen. Dat is voor veel mensen moeilijker dan het lijkt. ‘Liefde is toch een werkwoord’, zeggen wij graag. Liefde moet toch vooral gedaan worden? Geloof zonder werken van liefde is toch dood? Ja, dat is allemaal waar, en het is nog heel bijbels ook. Maar het kan, o zo gemakkelijk, worden tot een scherm tussen mij en Gods liefde voor mij. Liefde wordt dan een vroom vermomde dienstbaarheid die eigenlijk op zichzelf gericht blijft. Als wij liefhebben zonder de ervaring zelf bemind te zijn dan verwordt elke liefde vlug tot een bewijs van mijn deugdelijkheid. Sint Bernardus zegt (SC.71,10): ‘wie niet bemind wordt, kan niet in de liefde blijven’.
Ik moet er altijd aan denken bij de voetwassing op Witte Donderdag. Voor de ander neerbuigen en andermans voeten wassen is een sterk teken van nederige liefde, in navolging van Jezus. Maar je eigen voeten ‘laten’ wassen door een ander? Petrus weigerde het pertinent:‘…nooit zal Jij mij de voeten wassen..’ Andermans voeten wassen vraagt een grote nederigheid. Maar je de voeten ‘laten’ wassen vraagt een nog grotere nederigheid.
Je laten beminnen, door God en door de mensen, is dus niet zo vanzelfsprekend. En toch is dat het absolute begin van alles, van vreugde en vrijheid, ook van waarachtige liefde tot de naaste. Wat de liefde betreft zijn wij altijd eerst ontvangers en pas daarna gevers. Gods liefde waarmee Hij ons bemint wordt dan in ons een overstromende bron van liefde die zonder onderscheid en zonder maat naar iedereen uitgaat. Dat is de kettingreactie van de liefde. Het is onze verantwoordelijkheid dat anderen zich bemind weten opdat dezen op hun beurt aan weer anderen het gevoel geven dat van hen gehouden wordt. Bemind worden en daarna anderen beminnen, dat is de goede volgorde.
Zusters en broeders, ik denk wel eens dat men de geloofsbelijdenis zou moeten beginnen met: ‘ik geloof in de liefde van God’. Dat is het begin van alles. ‘Niet wij hebben God liefgehad. Hij heeft ons het eerst liefgehad’. De boodschap van deze zondag is daarom uiterst simpel: God ziet ons gaarne, ieder van ons, wij zijn bemind zoals wij zijn, wij zijn met alles erop en eraan tóch zijn beminnenswaardige mensen zijn. De rest, ook de broederliefde komt dan bijna vanzelf. Dan wordt het gebod van de liefde een lichte last. Amen.
Eerste lezing: Hand. 10, 25-26, 34-35, 44-48; tweede lezing: 1Joh.4, 7 - 10, evangelie: Johannes 15, 9 - 17
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ook Ik u liefgehad. Blijft in mijn liefde. Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik, die de geboden van mijn Vader heb onderhouden, in zijn liefde blijf. Dit zeg Ik u, opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden. Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad. Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Gij zijt mijn vrienden, als gij doet wat Ik u gebied. Ik noem u geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord. Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn. Dan zal de Vader u geven al wat gij Hem in mijn Naam vraagt. Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt.