De grote kerkvader Basilius merkt in een van zijn preken op dat de ons bekende vastenpraktijk wel heel oude papieren heeft en zijn oorsprong vindt in het eerste hoofdstuk van het boek Genesis. In de tuin van Eden schenk God aan de mens het aards paradijs in alle betekenissen die wij daaraan kunnen geven. Er is echter een verbod aan de eerste mens. Hij mag alle vruchten die de aarde voortbrengt tot zich nemen maar de boom van goed en kwaad, midden in de tuin, moet hij ongemoeid laten. Deze ene boom behoort God toe, en wel om begrijpelijke reden. Dit sterk symbolisch verhaal uit het boek Genesis houdt ons spiegel voor waarin ook tot op vandaag zoveel te herkennen valt. De mens wordt door God heel veel maar niét alles in handen gelegd en toevertrouwd. Maar zijn verantwoordelijkheid kent ook grenzen. Zo het laatste woord over wat goed en kwaad. Dat recht behoudt God in zijn almachtige goedheid voor zichzelf. En zo gebeurt het dat de mens op een bepaald moment oog heeft en ziet wat hij niet heeft en daarbij alles vergeet of spontaan over het hoofd ziet wat hem wél geschonken is, En dat besef - dat God iets heeft wat de mens niet heeft – dat besef is niet te dragen. De mens kan het niet verdragen. Waarom toch, vragen sommigen van ons zich terecht af. En de profeet Natan zou daarop antwoorden: “Die mens dat ben jij!”. Die mens van toen leeft nog altijd in ieder van ons. Dat verhaal uit Genesis is een verhaal van alle tijden: de mens graait naar wat hij niet heeft met de illusie dat hij dan gelukkig(er) zal zijn. Wat hij ziet, eigent hij zich dit toe en laat geen plaats open voor de ander. We hoeven er geen voorbeelden bij te geven wanneer we denken aan de uitputting en uitbuiting van onze aarde, van het milieu aan de onbegrensde experimenten op bio-medisch vlak, aan het machtsmisbruik op relationeel en seksueel gebied van een ander En voor de mens het beseft komt hij – zoals vandaag – terecht in een duister en eenzaam land. Niets heeft meer de glans en de glorie van het paradijs en ook de vertrouwde omgang met God heeft plaats gemaakt voor het zich angstig schuil houden en verstoppen en de oorzaak en de verantwoordelijkheid bij de ander te leggen. De mens weet zijn plaats niet meer en is bezweken voor de knagende verleiding om heerser te zijn. Om het op deze veertigdagentijd te betrekken: de eerste mens had geen weet van wat vasten ten diepste is. Hij is bezweken voor het verleidelijke spel van de verleider. en de kinderen die uit hen geboren zijn hebben dit mateloze en overspelige gedrag niet van een vreemde. Tot op vandaag. Maar – en daarvoor zijn wij hier verzameld in deze kerk – tussen alle duister valt er een straal licht. Uit het nageslacht van die eerste vrouw zal er uiteindelijk Één geboren worden die de slang recht in de ogen zal kijken Één zal heel bewust en overtuigd van wie Hij is aan die geërfde, aloude verleiding weerstaan. Hij zal niet bezwijken voor de verleider. Ook dat verhaal, dat we zojuist gehoord hebben, staat aan het begin. Het is opgetekend in de drie synoptische evangelies. Ditmaal vindt het niet plaats in een paradijs maar in de woestijn. Jezus, die in volle vrijheid het tweegevecht aangaat met de verleider, die Mens is niet uit het paradijs verdreven maar heeft uit eigen beweging het hemels paleis verlaten om op zoek te gaan naar zijn verloren broeders en zusters. Met de woorden uit de Jezushymne van Paulus in zijn brief aan de Filippenzen: “Hij die zich niet heeft vastgeklampt aan de gestalte van God, heeft zichzelf totaal ontledigd. Waar de eerste mens gezwicht was voor de verleiding Om naast God of om boven God te staan heeft de mens Jezus de verlokking weerstaan om meer dan mens te willen zijn. Dat was zijn roeping, als een slaaf gehoorzaam te zijn tot de dood. Gehoorzame Zoon van de hemelse Vader, de nieuwe Adam waarmee God een nieuw en eeuwig verbond aangaat. Geen heer en meester is Jezus, maar een zoon die zijn Vader kent en bemint. Hier is dan ook geen sprake van na-ijver of afgunst, maar enkel van dankbaarheid. Die dankbaarheid heeft Hij vooral getoond Die laatste avond wanneer Hij voor zijn vrienden het brood en de beker nam. Eenzelfde gebaar als wat Eva heeft gedaan. Maar een wereld van verschil. Hij geeft door wat Hij dankzeggend ontvangen heeft.
Vasten, het komt heel weinig ter sprake in de evangeliën. Integendeel, sommigen beweren dat het vreemd was aan zijn bestaan Als vriend en tafelgenoot van tollenaars en zondaars en gelijksoortige feestgangers. Maar een goede verstaander weet dat hij de proef in de woestijn heeft afgelegd. En heel zijn leven heeft Hij de maat gekend van een ontvangen en gegeven bestaan. Van Hem hebben ook wij de maat geleerd, het evenwicht tussen ontvangen en geven, tussen gebruiken en zich toe-eigenen. Wij hebben geleerd om als een goede rentmeester om te gaan Met ieder en met alles wat ons omringt. Vasten, ascese, geen … het is geen middel of doel, én het is zeker geen doel om beter te scoren bij de anderen of de Ander. Vasten toont zich als het gevólg van een gelovige levenshouding. Het gevolg of beter nog: het spontane teken van dankbaarheid voor Gods gunnende liefde, Een gevolg van onze dankbaarheid om al wat ons gegeven is.
Onze Vader, de heilige Benedictus, spreekt in hoofdstuk 49 van zijn Regel Over het vasten, en heeft het in deze zin over: ‘Van vasten houden’. We zouden met de Schrift kunnen zeggen: “Vasten met een dankbaar en blijmoedig hart”. Misschien kunnen we zeggen: ‘De maat weten te houden’. De maat van de Zoon, die alles in dankbaarheid heeft ontvangen en gegeven. Dat geheim, het gebroken brood en de wijn, tot de bodem weggegeven, dat wordt ons dagelijks aangereikt. Opdat wij zouden leven, en wel in overvloed.
1e lezing: Deut. 26, 4-10; 2e lezing: Romeinen 10, 8-13; evangelie: Lucas 4, 1-13.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd ging Jezus vervuld van de heilige Geest weg van de Jordaan. Hij werd door de Geest naar de woestijn gevoerd, waar Hij veertig dagen verbleef en door de duivel op de proef werd gesteld. Gedurende die dagen at Hij niets en toen ze voorbij waren, kreeg Hij honger. De duivel zei nu tot Hem: ‘Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan aan die steen daar, dat hij in brood verandert.’ Jezus gaf ten antwoord: ‘Er staat geschreven: De mens leeft niet van brood alleen.’ Daarop voerde de duivel Hem omhoog en toonde Hem in een oogwenk alle koninkrijken der wereld, en de duivel sprak tot hem: ‘Heel dat machtsgebied zal ik U geven, want het is mij in handen gesteld en ik geef het aan wie ik wil. Als Gij dus in aanbidding voor mij neervalt, zal het in zijn geheel van U zijn.’ Toen antwoordde Jezus hem: ‘Er staat geschreven: De Heer uw God zult Gij aanbidden en Hem alleen dienen.’ Daarna bracht de duivel Hem naar Jeruzalem, plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort en sprak tot Hem: ‘Als Gij de zoon van God zijt, werp U dan vanaf deze plaats naar beneden; want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U het bevel geven U te beschermen en zij zullen U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.’ Maar Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Er is gezegd: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.’ Toen gaf de duivel al zijn pogingen om Hem te verleiden op en verwijderde zich van Hem tot de vastgestelde tijd.