“We zijn zo ontzettend blij dat die man nog leeft.” Piet en Claudia uit Leeuwarden gaven onlangs elkaar het ja-woord. En dat moest gevierd worden met een huwelijksreis. Eindbestemming: het Comomeer in Noord-Italië. Maar na een paar uur rijden kreeg de trip een heel bizarre wending. In Duitsland redde het bruidspaar een vrachtwagenchauffeur uit een brandende wagen. “Ik was naar de linker rijbaan gegaan om die trailer in te halen”, aldus Piet. “Ik reed er nog een meter of dertig achter. Ineens kreeg hij een klapband en was daar al dat stof. Al het verkeer remde meteen, ik ook. Toen ik stilstond en het stof optrok, was die hele vrachtwagen verdwenen.” De chauffeur was met zijn combinatie dwars door de vangrail geschoten en naar beneden gedenderd, van het talud af. Piet aarzelde geen seconde en rende de helling af, Claudia erachteraan. Op dat moment weten zij nog niet of de chauffeur het overleefd heeft ... Maar dan klinkt het uit de cabine: “Hilfe! Hilfe! Help!”
“Hert woord is dicht bij u”, aldus Mozes tot het volk, “in uw mond en in uw hart. Gij kunt het volbrengen.”
De Israëlieten zijn in het land van de Moabieten, en staan op het punt om het Beloofde Land binnen te trekken. Maar alvorens dat te doen, houdt Mozes enkele redevoeringen die samen het boek Deuteronomium vormen. De eerste lezing is een gedeelte van zo’n toespraak. Hierin wordt Israël opgeroepen om de perspectieven voor de toekomst onder ogen te zien. De vooruitzichten op heil of onheil, aldus Mozes, hangen af van de keuzes die men maakt. Waar het om gaat is dat men Gods woord, zijn geboden, in praktijk brengt. De geboden vallen niet buiten het menselijk bereik, maar zijn alleszins haalbaar en uitvoerbaar. Met de eis ze in de praktijk te brengen, wordt van mensen niet het onmogelijke gevraagd.
Voor de auteur van Deuteronomium is er een keuze tussen geluk en ongeluk, tussen leven en dood, een keuze die heel beslissend is. De mens heeft in hoge mate zelf zijn of haar lot in eigen handen. Wie Gods woord in praktijk brengt, of probeert te brengen, mag een gelukkig leven verwachten. Maar wie ze naast zich neerlegt, staat ongeluk en ondergang te wachten. Daarom wordt er een hartstochtelijk appèl op Israël gedaan om het leven te kiezen.
Maar, “wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven”, vraagt een wetgeleerde aan Jezus.
De evangelielezing van vandaag wordt veelal aangeduid met de ‘parabel van de barmhartige Samaritaan’. Strikt genomen duidt deze term alleen op de parabel zelf. Het gevaar van deze terminologie is dat men het parabelverhaal te gemakkelijk isoleert van de context waarin het is verteld. De context is die van een gesprek van een wetgeleerde met Jezus over de vraag wat men moet doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven.
De vraag lijkt een vraag om informatie, maar uit het verloop van het gesprek met Jezus blijkt dat de informatie bij de wetgeleerde aanwezig is. Hij geeft immers antwoord op de tegenvraag van Jezus. Ofschoon Jezus geen inhoudelijk antwoord geeft op de vraag van de wetgeleerde, herneemt hij wel het woord ‘doen’ uit de vraag van de wetgeleerde. Hierdoor krijgt het een belangrijke positie in het gesprek. Door de markante positie van het woord ‘doen’ blijkt het eigenlijke gespreksthema niet de informatie te zijn, maar wel het doen. De wetgeleerde vroeg ook aan Jezus: “wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven”.
Er volgt een nieuwe gespreksronde. De wetgeleerde stelt Jezus opnieuw een vraag, en wel een naar het object van de naastenliefde: wie is dan mijn naaste? Van wie moet ik houden? Jezus beantwoordt deze vraag met een parabel, en stelt hem de vraag: “wie van de drie is naar uw mening de naaste geweest van de man die in handen van de rovers is gevallen?” Hierbij stelt Jezus niet zozeer de vraag naar het object van de liefde - van wie houd je? -, maar veeleer de vraag naar het subject van de liefde, oftewel: naar het doen van de liefde, het in praktijk brengen van de liefde. Want, aldus Jezus tot de wetgeleerde, op dezelfde wijze als de Samaritaan dient ook hij te handelen: “ga dan en doet gij evenzo.” Of hij dat ook gedaan heeft, wordt hier niet verteld. Daarover laat de tekst ons in het ongewisse.
Maar dan, … “we zijn zo ontzettend blij dat die man nog leeft.” Piet en Claudia uit Leeuwarden aarzelen geen seconde en rennen het talud af. Samen met andere automobilisten redden zij de chauffeur uit zijn vrachtwagen. Even later slaan daar de vlammen uit. “Om 6.06 uur maakte ik de eerste foto”, aldus Claudia. “Om 6.14 stond-ie in lichterlaaie.” … “We zijn zo ontzettend blij dat die man nog leeft.”
In de eerste lezing van vandaag hoorden we dat het maken van keuzes heel bepalend kunnen zijn in ons leven. Kiezen we voor heil of onheil, leven of dood? Proberen we wel of niet Gods woord in het leven van iedere dag in praktijk te brengen? En volgens het evangelie blijkt het verwerven van eeuwig leven niet zozeer een kwestie van informatie te zijn, maar veeleer een van doen, van ‘gewoon’ doen. En wij? Wat doen wij? Aarzelen ook wij geen seconde, en rennen het talud af? Amen.
1e lezing: Deut. 30, 10-14; 2e lezing: Kol. 1, 15-20, evangelie: Lucas 10, 25-37
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd trad een wetgeleerde naar voren om Jezus op de proef te stellen. Hij zei: ‘Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?’ Hij sprak tot hem: ‘Wat staat er geschreven in de Wet? Wat leest ge daar?’ Hij gaf ten antwoord: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart en geheel uw ziel, met al uw krachten en geheel uw verstand; en uw naaste gelijk uzelf.’ Jezus zei: ‘Uw antwoord is juist, doe dat en ge zult leven.’ Maar omdat hij zijn vraag wilde verantwoorden, sprak hij tot Jezus: ‘En wie is dan mijn naaste?’ Nu nam Jezus weer het woord en zei: ‘Eens viel iemand, die op weg was van Jeruzalem naar Jericho, in de handen van rovers. Ze plunderden en mishandelden hem en toen ze aftrokken, lieten ze hem half dood liggen. Bij toeval kwam er juist een priester langs die weg; hij zag hem wel, maar liep in een boog om hem heen. Zo deed ook een leviet; hij kwam daar langs, zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Toen kwam een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. De volgende morgen haalde hij twee denariën te voorschijn, gaf ze aan de waard en zei: Zorg goed voor hem, en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoede. Wie van deze drie lijkt u de naaste van de man die in handen van de rovers gevallen is?’ Hij antwoordde: ‘Die hem barmhartigheid betoond heeft.’ En Jezus sprak: ‘Ga dan en doet gij evenzo.’