Broeders, vandaag lezen we het verhaal van Jezus’ doop in de versie van Marcus. Het verhaal is heel beknopt. Marcus vermeldt eenvoudig dat Jezus afkomstig is uit Nazareth in Galilea, en dat Hij zich door Johannes laat dopen. Uit de passage die aan deze lezing voorafgaat, blijkt dat veel mensen uit Judea en Jeruzalem zich laten dopen. Maar in het verhaal van Jezus’ doop wekt Marcus niet de indruk dat er buiten Johannes en Jezus nog iemand in de buurt is. Jezus is alleen wanneer de hemel openscheurt en de Geest als een duif op Hem neerdaalt. Kijken we nu naar wat er gebeurt, daar aan de Jordaan.
De stem uit de hemel is hier ook alleen tot Jezus gericht. De Vader zegt tot zijn Zoon, met de woorden die wij kennen uit psalm 2: “Jij bent mijn Zoon, vandaag heb Ik je verwekt”. Hier klinken ook de woorden door uit het 1e lied van de lijdende dienaar: uit Jesaja (42,1) “Ziehier mijn dienstknecht, die Ik ondersteun, mijn uitverkorene, die Ik met genoegen gadesla. Ik heb mijn geest op hem gelegd…”.
De duif als zichtbaar teken van de Geest is dezelfde die van vóór het begin van de schepping, en … tot nu toe, “zweeft over de wateren van de chaos” (Gen.1,2). De duif die op Jezus neerdaalt is dezelfde die Noach losliet uit de ark en die terugkwam met de olijftak van vrede (Gen.8,11). Het is ook de duif als beeld van de liefde waarover de bruid zingt in het Hooglied (2,12.14).
De doop van Jezus laat een dubbele beweging zien. “Jezus daalt af in het water” en “Hij stijgt er weer uit op”. Bij zijn doop beleeft Hij dit voor het eerst. En in feite zal dat afdalen en opstijgen zijn hele leven samenvatten.
Paulus verwoordt het in de brief aan de Filippenzen (Fil.2,6-11): “… Hij heeft zichzelf vernederd tot in de dood, Daarom heeft God Hem hoog verheven”. De doop is eerst een beweging naar beneden, een daad van vernedering. Jezus sluit zich aan bij de bekeringsbeweging rond Johannes. Hij daalt af in de Jordaan als dienaar van de mensen, als één van hen. Hij zal zich nog dieper vernederen in zijn dood op het kruis. Daarom gebruikt Jezus het woord ‘doopsel’ met betrekking tot zichzelf altijd al verwijzing naar zijn lijden: “kunnen jullie de beker drinken die Ik drink, of gedoopt worden met de doop waarmee Ik gedoopt word?” (Mc.10,38). En met zijn lijden in het vooruitzicht zegt Hij: “Ik moet een doopsel ondergaan en hoe beklemd voel Ik mij tot het is volbracht?”(Lc.12,50). Johannes zegt het in de 2e lezing: ”Hij is gekomen door water en bloed”.
Maar de doop is ook een beweging omhoog, teken van verheffing. Daarom wordt Hij ook met de Geest gedoopt. “er zijn drie getuigen, zegt Johannes nog in de 2e lezing: de Geest, het water en het bloed en deze drie stemmen overeen”. De hemelse stem getuigt over de vernederde Jezus: “Gij zijt mijn zoon, mijn veelgeliefde, in u heb Ik welbehagen”. Een hogere verheffing, een hogere bevestiging is niet mogelijk. De stem uit de hemel getuigt daarmee dat de weg die Jezus gaat, de weg van vernedering en dienstbaarheid, Gods goedkeuring wegdraagt. In die weg zal Gods heerlijkheid openbaar worden. Hier wordt de Messias toegerust met kracht, met geestkracht om in alles de wil van de Vader te doen. Jezus afdalen bereikt zijn dieptepunt op Goede Vrijdag op het kruis zijn opstijgen wordt bekroond in de heerlijkheid van de verrijzenis op Paasmorgen.
Onze doop heeft ook die dubbele beweging, vernederen en verheffen, afdalen en opstijgen. Gedoopt worden is én mét Christus sterven en begraven worden, de oude mens afleggen, én mét Christus opstaan ten leven, bekleed met de nieuwe mens (Ef.4,24).
Onverwacht brengt dit afdalen en opstijgen van Jezus bij zijn doop ons ook bij de Regel van Benedictus, met name bij de inleiding op hoofdstuk 7 over de nederigheid. Hij beschrijft trede na trede hoe dat afdalen verloopt in het leven van de monnik en hoe dat afdalen langzaam en ongezien wordt tot een opstijgen. Benedictus herleidt zelfs die dubbele beweging tot één beweging: het afdalen is in feite al een opklimmen. “Dit afdalen en opklimmen wil ons ongetwijfeld niets anders zeggen dat men door hoogmoed afdaalt en door nederigheid opstijgt”. Benedictus maakt zo het monniksleven tot een levenslang doopsel tot het voltooid wordt “in de liefde die volmaakt is en elke vrees buitensluit”(RB.7, 67). Of, zoals hij het zegt op het einde van de Regel: “… tot de monnik de hoogste toppen van wijsheid en deugd bereikt”(RB.73,9). Ons leven is een levenslang gedoopt worden. Het is met Christus afdalen langs de trappen van de nederigheid en ‘gelijkvormig worden aan Hem, in zijn vernedering en zijn verheffing’ (Rom.8,29). Dat gedoopt worden speelt zich niet af in het luchtledige, in ons hoofd, maar in de concrete dagelijkse gang van zaken, doorheen de schijnbare toevalligheden van het leven. Dat de duif van vrede en liefde mag zweven over ons doen en laten, over ons leven en sterven, en dat wij eens de stem uit de hemel mogen horen die ons toespreekt: ‘Gij zijt mijn welbeminde zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb’. Amen.
1e lezing: Jesaja 55, 1-11; 2e lezing: 1Joh. 5, 1-9; evangelie: Marcus 1, 7-11
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978
In die tijd predikte Johannes: ‘Na mij komt die sterker is dan ik, en ik ben niet waardig te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken. Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest.’ In die tijd vertrok Jezus uit Nazaret in Galilea en liet zich in de Jordaan door Johannes dopen. En op hetzelfde ogenblik dat Hij uit het water opsteeg, zag Hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen. En er kwam een stem uit de hemel: ‘Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde; in U heb Ik welbehagen.’