Een stem roept: pas op voor ijzel, gladheid en gladde wegen! In het noorden van het land heeft het verkeer de afgelopen dagen, als gevolg van ijzel, veel last gehad van gladheid.
Er waren veel glij- en slippartijen op de wegen, waarbij zowel auto’s als vrachtwagens betrokken waren. Rijkswaterstaat adviseerde de mensen dan ook om niet de weg op te gaan.
“Een stem roept:”, hoorden we zojuist in de 1e lezing, “Baan de Heer een weg in de steppe, effen voor onze God een heerbaan in de woestijn.”
De 1e lezing is genomen uit het begin van het tweede deel van de profeet Jesaja. In dit gedeelte zijn de grote thema’s, die later uitgewerkt gaan worden, reeds aanwezig, zoals: het herstel van de band met God, de terugtocht door de woestijn, en God verheerlijkt zich voor het oog der volken door zijn eigen volk naar Jeruzalem voor te gaan.
“Een stem roept: Baan de Heer een weg in de steppe, effen voor onze God een heerbaan in de woestijn.” Effen voor onze God een heerbaan in de woestijn. Maar, naar welke woestijn? Hier is dat nog niet duidelijk. Vanuit Israëls overleveringen zal men spontaan denken aan de Sinaï woestijn, waardoor God zijn volk naar het Beloofde Land leidde. Doordat ‘in de woestijn’ geografisch niet nader bepaald wordt, krijgt het een overleverings-historische lading mee. Het gaat functioneren in een groot thema van Jesaja, namelijk: de nieuwe uittocht.
Ook de uitdrukking ‘weg van de Heer’ geeft evenmin prijs wat te gebeuren staat. Het betekent hier niet zozeer één door God aan de mensen gegeven weg. Maar veel eerder dat een bestaande weg in orde gemaakt moet worden, zoals toen gebruikelijk was wanneer een koning ging optrekken met zijn volksleger. Derhalve wijst deze opdracht niet zozeer vooruit naar een theofanie, naar het verschijnen van een god die zijn volk tegemoet en te hulp komt, maar veel eerder naar een trektocht van God samen met zijn volk.
Een stem roept in de woestijn: “Ik doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.”
In de evangelielezing van vandaag komt de verhouding tussen Johannes en Jezus aan de orde. Dat gebeurt via de vraag die bij het volk leeft, of Johannes niet de Christus is. Als antwoord hierop wijst Johannes op de sterkere die komt. “Ik ben niet waardig”, aldus Johannes, “de riem van zijn sandalen los te maken.” Hier vergelijkt hij niet alleen de kwaliteit van zichzelf en de sterkere, maar zet ook hun activiteiten naast elkaar: “Ik doop u met water … Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.”
De sterkere, waarover Johannes hier spreekt, is enerzijds een oordeelsfiguur. De wan die Hij in zijn hand heeft, is een instrument om het kaf van het koren te scheiden. Het koren wordt bewaard, het kaf verbrand. Het beeld van het wannen laat zien dat het inderdaad mogelijk is om in het komende oordeel gered te worden. Tegelijkertijd bestaat er ook de mogelijkheid om als kaf in onblusbaar vuur vernietigd te worden.
De sterkere die komt, mag anderzijds ook gezien worden als een apocalyptische figuur, die het oordeel komt voltrekken. Zo is de prediking van Johannes helemaal gericht op het oordeel om voor de Heer een volk te bereiden, en dat volk te leren hoe het gered zal worden. Namelijk: door een totale verandering van het persoonlijk leven: het ‘oude’ leven achterlaten, met een ‘nieuw’, ander leven in het verschiet. Anders gezegd: je volledig richten op God en zijn Blijde Boodschap, en deze in het woestijnleven van elke dag in praktijk te brengen. Met vallen en opstaan.
Een stem roept in de woestijn: “Baan de Heer een weg in de steppe, effen voor onze God een heerbaan in de woestijn.” Ook wij zijn, krachtens ons doopsel, op een bepaalde weg gezet. Een weg, door na te volgen het levensprogramma van Jezus Christus, naar God toe. Hoe proberen wij dit, binnen het leven van elke dag, te concretiseren? Door op te komen voor de ‘geknakte rieten’ en ‘kwijnende vlaspitten’ van onze samenleving? Door goede doelen financieel te ondersteunen? Door gul mee te doen met allerlei landelijke inzamelingsacties voor rampen in ‘Verweggistan’, en daarbij de ogen te sluiten voor het leed wat om ons heen gebeurt? Voor de nood in eigen omgeving? Hoe proberen wij, met de woorden uit de eerste lezing, een weg te banen voor de Heer in de steppe? Een heerbaan te effen voor onze God in de woestijn?
IJzel en gladheid op je levensweg? Zeker! Uitglijden soms? Absoluut! Af en toe zwoegen in de woestijn? Zonder meer! Met onze doop zijn wij op een bepaalde weg gezet, en wel op die van en naar God toe. Een weg ten leven. Iedere dag proberen wij, binnen de eigen omgeving en context, die weg te bewandelen. En in woord en daad tot uiting te brengen. Met vallen en opstaan. Gelukkig hoeven wij die weg door de woestijn ook niet alleen te bewandelen, maar trekt God met ons mee.
Een stem roept in de woestijn: baan de Heer een weg in de steppe, maar pas daarbij ook op voor ijzel, gladheid en gladde wegen! Amen.
Eerste lezing: Jesaja 40, 1-5.9-11; tweede lezing: Titus 2, 11-14; 3, 4-7; evangelie: Lucas 3, 15-16.21-22
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Omdat het volk vol verwachting was en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde, of hij niet de Messias zou zijn, gaf Johannes aan allen het antwoord: ‘Ik doop u met water, maar er komt iemand die sterker is dan ik; ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. Terwijl al het volk zich liet dopen, en Jezus na zijn doop in gebed was, geschiedde het dat de hemel openging en de heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif, over Hem neerdaalde, en een stem uit de hemel sprak: ‘Gij zijt Luke mijn Zoon, de welbeminde, in U heb ik mijn behagen gesteld.’