Een wonderverhaal uit de heilige Schrift lezen en begrijpen is geen zaak van het verstand alleen maar van het hart en van de ogen.
Het is immers het Woord van God.Van God die wij nooit hebben gezien maar die wij op het spoor zijn gekomen in de Schepping en in de Verlossing. Met dat Woord dat we in onze binnenkamer lezen of dat in de kerkdienst wordt voorgelezen en verkondigd, met dat woord nodigt God ieder van ons uit om er steeds opnieuw ons dagelijks leven mee te verbinden. Om er een boodschap in te herkennen die zin geeft aan mijn leven, en tegelijk ook, om te mogen inzien dat mijn leven een plaats heeft binnen het grotere Verhaal.
Over een tijdspanne heen van duizenden jaren, tussen het ontstaan van dit geschreven Woord en het nu, raakt dit Woord ons door de waarheid omtrent ons leven en omtrent de wereld waarin wij leven. Zowel het prachtige en overbekende verhaal van de profeet Elia als het wonderverhaal over het stillen van de storm en het wandelen over het water zijn rijk bezaaid met herkenbare beelden waarin we, ook voor vandaag, al evenveel betekenissen kunnen vinden. Zo bijvoorbeeld het beeld van de 'storm' en het 'meer'. Beelden die de kracht oproepen van de angst, de onzekerheid, de levensbedreiging en de chaos waardoor mensen radeloos kunnen raken. En daarmee vertolken deze verhalen meteen ook de diepste menselijke ervaring. Velen van ons kennen deze ervaring want ze zijn er in hun leven doorheen gegaan. Wanneer iemand sterft van wie je zielsgelukkig houdt, dan sterft er iets in je. Dan sterf je zelf, want je levensspirit is verlamd of is geheel en al dood. Wanneer je als jonge, ijverige student er een jaar lang alles op hebt gezet en botweg moet horen dat je gezakt bent. Wanneer je van vandaag op morgen je ontslagbrief toegestopt krijgt. Wanneer je afgeschreven bent vanwege een terminale diagnose van de dokter. Op dat moment ben je er al niet meer. En zelfs een belediging of onheuse, zware kritiek kan een dodelijk effect hebben.
Sommige mensen zijn al vaak gestorven vóór ze uiteindelijk en definitief doodgaan. De profeet Elia is zo iemand. Op het hoogtepunt van zijn leven stelt deze vurige en niets ontziende man Gods vast dat er niets anders overblijft dan te vluchten. Vluchten voor zijn vijanden, vluchten voor zichzelf en ten diepste ook vluchten voor God. Zijn leven lijkt op een nacht waaraan geen einde komt. Hoe hard hij ook zijn best doet, hij komt geen stap vooruit Want alles zit tegen, overal ervaart hij tegenwind. Het godsgeloof waaraan hij zich vast heeft geklampt biedt niet de minste houvast. Maar … in het dieptepunt van deze depressie komt God langs om hem er doorheen te redden. Niet in een spectaculaire verschijning zoals Elia had verwacht maar rakelings als een lichte, tedere streling, met het geluid van "een subtiele stilte" (A. Chouraqui). Een stilte waarmee God de Heer enkel zijn aloude Naam lijkt te herhalen: "Ik ben die Ik ben." En met enkel dit woord moet de profeet het doen. Petrus is net zo'n vurige, enthousiaste stormram als Elia. Wat er ook mocht gebeuren, Hij zou Jezus volgen tot in de dood. Ondertussen weten we wel beter. Maar net als bij ons is de houdbaarheidsdatum van Petrus' geloof van korte duur. Midden in de storm op het meer, wellicht is dit de storm van tegenstand en vervolging die hij en de jonge kerk jaren later heeft moeten weerstaan, midden in die storm zinkt hij. En net als Elia ziet ook hij in zijn diepste bedreiging zijn Heer. Jezus verschijnt in de vroege morgen, net als op die eerste paaszondag, en steekt Hij zijn reddende hand uit. Jezus, de Overwinnaar, de vorst die alle macht heeft over dood en chaos. Petrus die in deze overwinning wou delen zakt door het water én daarmee ook voor zijn "geloofsexamen" (A. van Ligten). In Jezus' antwoord klinkt er weliswaar geen misprijzen of verwijt maar een vertedering: "Kleingelovige, je was zo goed op weg, het lukte toch?" En wellicht heeft Petrus dan ingezien dat navolging iets anders is dan 'na doen', dan imitatie. Dat de navolging van Jezus er niet in bestaat een onwezenlijk groots, bovenmenselijk, ja, goddelijke ideaal na te streven vanuit de wetenschap 'ik kan het wel alleen aan', maar dat navolging te maken heeft met vertrouwen hebben in iemand. En vertrouwen begint waar iemand zich klein maakt, zijn beperktheid beseft en de uitgestoken hand aanvaardt.
Wie van ons kan dit niet voor zichzelf herhalen: "Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld, je was zo goed op weg?" Je maakt je bij ziekte of een ernstige kwaal zorgen of het nog ooit goed komt. Je ziet op tegen de zware opdrachten die net als de golven van de zee steeds dreigender blijven aanrollen. Je ziet de toekomst van de kerk en van de wereld steeds somberder in. En in stilte en bescheidenheid moet je bekennen: "Het hangt niet van mij af. Ik hoef de wereld niet te redden. Ik ben God niet en hoef zijn plaats niet in te nemen." Net zoals een kind voor het eerst leert fietsen en pas dreigt te vallen wanneer het beseft dat het alleen is maar nog geen meter verder de reddende hand van vader voelt, net zo bezitten wij die unieke hoop dat God er zal zijn, dat Hij in het donkerste moment van de nacht zijn hand zal uitstrekken en zeggen: "Kom, Ik kom naar je toe." Heel veel Psalmen verwoorden eenzelfde twijfel en doodsangst die ook Elia en Petrus hebben gekend. Zo ondermeer klinkt het in Psalm 69: "Red mij God, ik sta tot mijn nek in het water. Ik ben weggezonken in een zuigende moeras, nergens meer vinden mijn voeten nog vaste grond. … In uw liefde zou ik toch geborgen zijn, God, als in de schoot van een moeder, ik ben toch van U. Keer U niet af, wees niet zo’n zwijgende God, spreek én ontferm U over mijn angstige ziel." In de twee verhalen die wij vandaag vanuit de heilige Schrift hebben beluisterd, spreekt God niet zozeer over een niet te verklaren wonder maar lezen wij ónder die verhalen, in een tweede of derde onderlaag een teken van bevrijding en redding. Een paasboodschap dat God de mens door chaos en dood heen trekt. Kort en tegelijk ook krachtig gezegd: in Gods wereld hier en nu botsen wij tegen zoveel negativiteit aan maar met Hem kunnen wij steeds opnieuw herhalen: "En toch!"
eerste lezing: 1 Kon. 19,9a.11 - 13a; tweede lezing: Romeinen 9,1 - 5; evangelie: Matteüs 14,22 - 33.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Na de brood vermenigvuldiging dwong Jezus zijn leerlingen in de boot te gaan en alvast naar de overkant te varen, terwijl Hij het volk naar huis zou zenden. Toen Hij het volk had weggezonden, ging Hij de berg op om in afzondering te bidden. De avond viel en Hij was daar alleen. De boot was reeds een heel eind uit de kust verwijderd en werd geteisterd door de golven, want zij hadden tegenwind. Tegen de morgen kwam Jezus te voet over het meer naar hen toe. Maar toen de leerlingen Hem zo over het meer zagen gaan, raakten zij van streek omdat zij een spook meenden te zien en zij begonnen van angst te schreeuwen. Maar Jezus zei onmiddellijk tot hen: "Weest gerust, Ik ben het. Vreest niet." "Heer, - antwoordde Petrus - als Gij het zijt, zeg mij dan dat ik over het water naar U toe moet komen." Waarop Jezus sprak: "Kom !" Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar Jezus toe. Maar toen hij merkte hoe hevig de wind was, werd hij bang; hij begon te zinken en schreeuwde: "Heer, red mij!" Terstond stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast, terwijl Hij tot hem zei: "Kleingelovige, waarom hebt ge getwijfeld?" Nadat zij in de boot gestapt waren, ging de wind liggen. De inzittenden wierpen zich voor Hem neer en zeiden: "Waarlijk, Gij zijt de Zoon van God."