Preek van 10 april 2016

Preek van 10 april 2016

Zusters en broeders, We weten het allemaal. De Kerk heeft het moeilijk in deze tijd. Wij hebben het moeilijk in deze tijd, want wij zijn de Kerk. De maatschappij probeert de kerk naar de rand van de samenleving te drukken. 

Kerkelijke omroepen worden opgeheven. Sommige politieke partijen willen de godsdienstvrijheid inperken, het geloof achter de voordeur houden en bijzonder onderwijs opheffen of in ieder geval een bepaalde moraal voorschrijven, met name op seksueel gebied,. De kerk wordt steeds meer gelijkgesteld met hobbyclubs en verenigingen die de mensen wat ontspanning en recreatie bieden. De kerk wil inderdaad ontspanning en recreatie bieden maar in een andere zin dan gewoonlijk.De kerk wil ontspanning brengen tussen volkeren en mensen die op de voet van oorlog leven.De kerk wil recreatie bieden in de zin van herschepping: opnieuw tot leven brengen wat dood en verstard is, herstellen wat beschadigd is. De kerk is een gemeenschap die vanuit haar geloof in de Schepper, de schepping wil voltooien .. Het is een goddelijke opdracht en een genade voor de hele mensheid. 
Het is echter niet voor het eerst dat de kerk het moeilijk heeft. Dat was al zo in de eerste eeuw na Christus. In die tijd werd het laatste boek van de Bijbel, de Apocalyps, geschreven. We hoorden het in de eerste lezing: “Men verbood de apostelen te spreken in de naam van Jezus.” In dit boek van de handelingen wordt de kerk die het moeilijk heeft bemoedigd, getroost en aangespoord om het vol te houden. Eens hopen we allemaal in het Boek des Levens te staan. 

In de tweede lezing uit het boek der openbaring worden er getallen genoemd: het aantal engelen, levende wezens en oudsten was tienduizenden tienduizendtallen en duizend duizendtallen. Een beeld van ontelbaar velen. Een beeld van de gehele mensheid die God zal prijzen. Ook in het evangelie van deze zondag wordt een getal genoemd. In het net van de apostelen zaten 153 vissen. Ook dit is een symbolisch getal. In die tijd waren er 153 soorten vissen bekend. Dit getal verwijst naar de opdracht aan de apostelen om alle volkeren bijeen te brengen in de netten van het Rijk Gods. 
De kerk heeft dus de opdracht alle mensen te verzamelen in het Rijk Gods. Dit mogen we nooit uit het oog verliezen. De kerk mag zich niet terugtrekken in een soort getto. 
De kerk mag geen groepje afgezonderden worden dat zuiver is in de leer en haar handen niet vuil maakt aan wereldse problemen en wereldse zaken. Dit gevaar bestaat in onze tijd weer. Door de verdeeldheid onder elkaar en de onverschilligheid van vele kerkverlaters en niet-gelovigen hebben sommigen de neiging zich met enkele gelijkgezinden terug te trekken om in eigen groep het geloof op eigen wijze te beleven. De kerk wordt dan een soort heilige rest van Israël, een sektarisch groepje uitverkorenen zonder betekenis voor de wereld. Wie er bij wil horen moet zich van de wereld losmaken en nauwgezet de wetten van de groep onderhouden. 
De katholieke kerk wil echter een volkskerk blijven, een kerk voor alle mensen, waar ook randkerkelijken nog bij horen. De kwaliteit van de kerk moet goed zijn. Er moet gewaakt worden voor een te grote verwatering en verschraling van het geloof. De kerk moet haar identiteit niet opgeven. De kerk mag zich niet aanpassen aan de waan van de dag en de geseculariseerde samenleving. 

En toch is kwantiteit belangrijk. Een groot aantal kerkleden werkt toch ook bemoedigend. Een groot aantal versterkt onze inbreng in politiek en maatschappij. Het gaat daarbij niet om macht maar om een positieve inbreng. Dit betekent niet dat we maar veel kerkgebouwen moeten sluiten om er enkelen weer vol te krijgen. Per saldo schieten we daar niets mee op. De kerk moet meer zijn dan een religieuze supermarkt waar veel mensen naar behoefte sacramenten komen halen. 

Kijken we nog eens naar het evangelie: Jezus staat aan het strand bij een houtskoolvuur met vis erop en brood. Hij heeft de vis van de apostelen helemaal niet nodig. Toch zegt Hij: ‘haalt van de vis die gij zojuist gevangen hebt”. God is niet van onze bijdrage afhankelijk. Toch wil Hij van ons gebruik maken om zijn Rijk te stichten. Niet iedereen kan religieus, priester of pastoraal werker worden. Maar we kunnen wel allemaal mee vissen en meehelpen de netten binnen te halen. Bij de kerk horen we omdat we God liefhebben. 
Jezus vraagt Petrus niet of hij paus wil worden. Jezus vraagt Petrus niet of hij in staat is wat doen tegen maatschappelijke mistoestanden van zijn tijd. Jezus vraagt Petrus niet of hij trouw wil zijn aan zijn leer en moraal. Jezus vraagt Petrus tot driemaal toe of hij Hem liefheeft. En pas als Petrus dat driemaal bevestigt, geeft Jezus hem de opdracht de kerk te leiden. Want de kerk moet op de eerste plaats een liefdesgemeenschap zijn. Een vereniging van mensen die God en elkaar liefhebben. Jezus vraagt het aan ieder van ons: “Heb je Mij lief?” En Hij vraagt het niet één keer in uw leven, niet driemaal, bij uw doop, vormsel en huwelijk, maar elke dag weer: “Heb je Mij lief?” Wat is daarop uw antwoord? 


Eerste lezing: Hand. 5,27b-32.40b-41; tweede lezing: Openbaring 5, 11-14; evangelie: Johannes 21,1-19. 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
Daarna verscheen Jezus aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. De verschijning verliep op deze wijze: Er waren bijeen: Simon Petrus, Tomas, die ook Didymus genoemd wordt, Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeus en nog twee van zijn leerlingen. Simon Petrus zei tot hen: ‘Ik ga vissen.’ Zij antwoordden: ‘Dan gaan wij mee.’ Zij gingen dus op weg en klommen in de boot, maar ze vingen die nacht niets. Toen het reeds morgen begon te worden, stond Jezus aan het strand, maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. Jezus sprak hen aan: ‘Vrienden, hebben jullie soms wat vis?’ ‘Neen’, antwoordden ze. Toen zei Hij hun: ‘Werpt het net uit rechts van de boot, daar zult ge iets vangen.’ Nadat ze dit gedaan hadden, waren ze niet meer bij machte het net op te halen vanwege de grote hoeveelheid vissen. Daarop zei de leerling van wie Jezus veel hield tot Petrus: ‘Het is de Heer!’ Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij zijn bovenkleed aan - want hij droeg slechts een onderkleed - en sprong in het meer. De andere leerlingen kwamen met de boot, want zij waren niet ver uit de kust, slechts tweehonderd el, en sleepten het net met de vissen achter zich aan. Toen zij aan land waren gestapt, zagen zij dat er een houtskoolvuur was aangelegd met vis er op en brood. Jezus sprak tot hen: ‘Haalt wat van de vis, die gij juist gevangen hebt.’ Simon Petrus ging weer aan boord en sleepte het net aan land. Het was vol grote vissen, honderd drieënvijftig stuks, en ofschoon het er zoveel waren, scheurde het net niet. Jezus zei hun: ‘Komt ontbijten.’ Wetend dat het de Heer was, durfde geen van de leerlingen Hem vragen: ‘Wie zijt Gij?’ Jezus trad dichterbij, nam het brood, en gaf het hun, en zo ook de vis. Dit nu was de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen sinds Hij uit de doden was opgestaan. Na het ontbijt zei Jezus tot Simon Petrus: ‘Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij meer lief dan dezen?’ Hij antwoordde: ‘Ja Heer, Gij weet, dat ik U bemin.’ Jezus zei hem: ‘Weid mijn lammeren.’ Nog een tweede maal zei Hij tot hem: ‘Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief?’, waarop deze antwoordde: ‘Ja Heer, Gij weet dat ik U bemin.’ Jezus hernam: ‘Hoed mijn schapen.’ Voor de derde maal vroeg Hij: ‘Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief?’ Nu werd Petrus bedroefd, omdat Hij hem voor de derde maal vroeg: ‘Hebt ge Mij lief?’ en hij zeide Hem: ‘Heer, Gij weet alles: Gij weet dat ik U liefheb.’ Daarna zei Jezus hem: ‘Weid mijn schapen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: toen ge jong waart, deed ge zelf uw gordel om en ging waarheen ge wilde, maar wanneer ge oud zult zijn, zult ge uw handen uitstrekken, een ander zal u omgorden en u brengen waarheen ge niet wilt.’ Hiermee zinspeelde Hij op de dood waardoor hij God zou verheerlijken. En na deze woorden zei Hij hem: ‘Volg Mij.’