Regels zijn regels, behalve … als die op onszelf van toepassing zijn, of ons even niet goed uitkomen, dan wordt het een heel ander verhaal en moet niemand zich ermee bemoeien. Helaas is het een bekend verschijnsel: overheden, diensten, personen die vaak reageren met uitspraken als ‘de wet is de wet’ of ‘regels zijn regels’, maar zelf - bewust of onbewust - er niet aan houden. Bijvoorbeeld politici die zelf - onder het mom van vrijheid van meningsuiting - anderen, religies of groepen mensen bekritiseren, maar oh wee als zij zelf bekritiseerd worden, dan … Of mensen die beter zijn in anderen de wet voor te schrijven dan hem zelf na te leven. Regels zijn regels, … behalve voor …
“Luister dan, Israël, naar de voorschriften en bepalingen die ik u leer, en handel daarnaar”, aldus Mozes tot het volk. “Dan zult gij leven, en bezit gaan nemen van het land dat de Heer, de God van uw vaderen, u schenkt.”
Het volk Israël bevindt zich in Moab, dat ten oosten van de Jordaan ligt. Maar voordat zij het beloofde land binnentrekken, houdt Mozes een lange toespraak. Een rede waarin hij onder meer terugblikt op de afgelopen geschiedenis, op de afgelopen veertig jaar woestijn. De lezing van vandaag vormt een onderdeel van deze rede, en handelt over de openbaring van God op de berg Horeb.
“Luister dan, Israël, naar de voorschriften en bepalingen die ik u leer”, aldus Mozes tot het volk, “en handel daarnaar.” Met deze woorden komt een centraal gedachte van Deuteronomium naar voren, namelijk: de gehoorzaamheid aan Gods geboden is de enige weg ten leven, en de enige garantie voor landbezit. Concreet betekent dit dat ieder die zich houdt aan de voorschriften in de Thora, een goed, gelukkig en lang leven zal leiden in het beloofde land. Maar, als men het verbond met God vergeet en andere goden achterna gaat, dan zal het de woede van de Heer op zijn hals halen, en net als alle andere volken uit het beloofde land worden weggevoerd.
Dit betekent echter niet dat de Deuteronomist erop uit is, om het geloof van Israël een wettisch karakter te geven. Integendeel! Zijn intentie is om de bepalingen in de Thora richtinggevend te maken voor het geloof, alsmede voor ieder mens, zonder onderscheid. Geldt dan ook hier: regels zijn regels, … behalve voor …?
“Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd”, aldus Jezus tot de farizeeën. “Zo staat er geschreven: dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij. Zij eren mij, maar zonder zin, een mensenwet is wat zij leren.”
Jezus is in Galilea. Op een gegeven moment komen farizeeën en schriftgeleerden bij Jezus, en stellen met zorg vast dat de levenswandel van de leerlingen niet overeenkomt met de mondelinge Thora (= de traditie), die voor hen een zelfde geldigheid heeft als de geschreven Thora (= de Pentateuch). Op zich is daar niets mis mee. Maar de bekommernis van de farizeeën om de Thora voor het volk uitvoerbaar te maken, en daarmee ook voor hen een richtingwijzer ten leven te laten zijn, was ontaard in wetticisme. Goedbedoelde raadgevingen waren ijzeren wetten geworden, een doel op zich, waarvan men het waarom ook niet meer wist.
Jezus’ afweer hierop is krachtig en scherp. Op de wijze van de Oudtestamentische profeten, antwoordt Jezus zijn gesprekpartners: “hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd … dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij.” In het citaat van Jesaja staan twee tegenstellingen centraal. De eerste is die tussen lippen en hart. Binnen- en buitenkant horen aan elkaar te beantwoorden. Als iemand zijn mond naar God toewendt, terwijl zijn hart van hem is afgewend, verdient hij de naam ‘huichelaar’. De tweede tegenstelling is die tussen God en zijn opdracht enerzijds, en de mensen met hun zelfgemaakte regels anderzijds. Deze oppositie past Jezus heel concreet toe op de farizeeën en schriftgeleerden, en wel in drie tegenover elkaar staande woordparen: loslaten versus vastklampen, gebod versus traditie, en God versus mensen. “Gij laat het gebod van God varen”, aldus Jezus tot hen, “en houdt vast aan de overlevering van mensen.” Geldt ook hier: regels zijn regels, … behalve voor …?
Regels en wetten. Op verschillende manieren komen wij hiermee in aanraking. Hoe gaan wij daarmee om? In de eerste lezing horen wij dat wie zich aan de geboden Gods houdt een goed, gelukkig, en lang leven zal leiden. Alleen, wanneer men ze beschouwt als richtingwijzers, en er niet wettisch mee omgaat. En in het evangelie dat niet enkel de uiterlijke daad van belang is, maar ook de intentie, het hart. Binnen- en buitenkant horen aan elkaar te beantwoorden.
Maar, helaas is het een bekend verschijnsel dat overheden, diensten of personen die vaak reageren met uitspraken als ‘de wet is de wet’ of ‘regels zijn regels’, er zelf - bewust of onbewust - niet aan houden. Maar hoe geloofwaardig is het om tegen burgers of medemensen te zeggen: ‘regels zijn regels’, terwijl je zelf deze regels stilzwijgend aanpast als dat net iets beter uitkomt? En wij? Hoe zit het met ons? Hoe gaan wij met regels om? Thuis, in de gemeenschap, op ‘t werk, in Kerk en maatschappij? Als een middel? Als richtingwijzers ten leven? Als een doel op zich, of wettisch? Of misschien toch wel als ‘regels zijn regels, … behalve voor …’? Amen.
1e lezing: Deut. 4, 1-2. 6-8; 2e
lezing: Jak. 1, 17-18. 21b-22. 27; evangelie: Marcus 7, 1-8. 14-15. 21-23
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Eens kwamen de Farizeeën en enkele Schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Hem tezamen, en zagen dat sommige van zijn leerlingen met onreine, dat wil zeggen, ongewassen handen aten. De Farizeeën immers en al de Joden eten niet zonder zich eerst de handen te hebben gewassen met een handvol water, daar ze vasthouden aan de overlevering van de voorvaderen; komen ze van de markt, dan eten ze niet, voordat zij zich gereinigd hebben; zo zijn er nog vele andere dingen waaraan ze bij overlevering vasthouden: het afwassen van bekers, kruiken en koperen vaatwerk. Daarom stelden de Farizeeën en de Schriftgeleerden Hem de vraag: ‘Waarom gedragen uw leerlingen zich niet volgens de overlevering van de voorvaderen, maar eten zij met onreine handen?’ Hij antwoordde hun: ‘Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd! Zo staat er geschreven: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij. Zij eren Mij, maar zonder zin, en mensenwet is wat zij leren. Gij laat het gebod van God varen en houdt vast aan de overlevering van mensen: kruiken en bekers afwassen en meer van dergelijke dingen doet ge. Daarop riep Hij het volk weer bij zich en sprak tot hen: ‘Luistert allen naar Mij en wilt verstaan: niets kan de mens bezoedelen wat van buiten af in hem komt. Maar wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen, komen boze gedachten, ontucht, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid. Al die slechte dingen komen uit het binnenste en bezoedelen de mens.’