Verleidingen, wie kent ze niet broeders en zusters, ons leven staat er bol van. Vanaf het begin, bij de menselijke schepping, zien we al de menselijke zwakheid. Hoe we het wenden of keren: allemaal hebben we wel de neiging op Gods’ stoel te willen gaan zitten. Misschien niet zo sterk als Eva en met haar Adam. Wat niet mag is altijd het meest aantrekkelijk, die verboden vruchten. In het verleden is het sterk gedramatiseerd. De mens werd uit het paradijs gestuurd, twee bewakers werden vóór de poort gezet en de erfzonde lag op ons. Dat laatste komt uit een latere traditie en staat niet in het bijbelverhaal. Maar dan gaan we aan het laatste zinnetje voorbij. God blijft zich bekommeren om de mens. Hij maakt kleding van dierenvellen. Ziet u Hem al zitten achter zijn oude Singer trapnaaimachine? Het is het begin van een volwassen relatie tot God. God pampert niet meer, maar geeft de mens de ruimte zich te ontwikkelen en zal er altijd zijn om hem op te vangen als de mens valt. Maar in zijn eigen wijsheid gaf de mens aan: ‘ik kan het zelf’ en die ruimte krijgt hij dan ook.
De bekende Brabantse schilder Jeroen Bosch heeft in de vijftiende eeuw 'de bekoringen van St.-Antonius in de woestijn' op doek gezet. Je voelt de spanning van iemand die in de woestijn van het leven geestelijk hevig weerstand moet bieden aan zoveel aantrekkelijkheden die zo menselijk begerenswaardig zijn. Je kiest wel voor het ene, maar je moet tegelijk het andere achterlaten. En dat andere blijft bekoren. De vóórs en tegens blijven in ieder mens elkaar strijden. In het evangelie gaat het om de Geest Gods en de boze geest, duivel of Satan genoemd. Ouderwetse woorden misschien, maar met een hedendaagse lading. Duivel (diabolos) betekent letterlijk: splijter, scheider. Mensen worden tegen elkaar opgezet, worden tegenstanders van elkaar. Satan is 'tegenstander'. De diabolische kracht om tegen onze eigen roeping in te gaan, om onze verantwoordelijkheid tegen te spreken. 'Wat kan ik er aan doen?' en 'We hebben het niet geweten.’ Allemaal spijtende uitspraken waardoor mensen in de steek worden gelaten.
De verleidingen gebeuren in de woestijn. Dat zijn niet de Sahara, de Kalahariwoestijn of de stuifduinen bij Loon op Zand. Dat is de woestijn van de vereenzaming, de depressie, de isolering door ziekte, door verlies of door een gebroken relatie. Woestijn is leegte en niemand hebben; het niet meer zien zitten en er alleen voor staan of troosteloosheid. Mensen kunnen harde woestijntijden meemaken! Dan is de bekoring groot om er de brui aan te geven. Dan wordt het aantrekkelijk om te zeggen: ‘ik stop ermee, bekijk het allemaal maar’.
Ook Jezus wilde er niet aan ontsnappen. Hij wil solidair zijn met zijn volk Israël, dat veertig jaar in de woestijn doorbracht. Veertig jaar ontbering, veertig jaar beproeving voor het volk Israël, dat 'zoon van God' werd genoemd. Een titel die gegeven werd aan wie op een bijzondere wijze door God bemind werd. Geloof? Ja, maar dat in die woestijn? Mozes deed het. Hij geloofde en hij bracht veertig dagen en nachten door op de berg Sinaï, biddende om en in Gods’ nabijheid. Jezus is voor onze evangelist de nieuwe Mozes. Hij zal zijn volk, en ook ons, bevrijden uit de woestijn. Hij zal ons voorgaan in de woestijntijd en in het weerstaan aan de verleidingen. Zo zal Hij de zoon Gods zijn, bij uitstek.
‘Als jij de zoon van God bent, … ', zei de duivel. Maar Jezus wilde het zoon-schap zo niet invullen. Het heeft voor hem niets te maken met groteske spectaculaire mirakels. Zeker niet als het gaat om 'brood'. Een naam voor alles wat een mens nodig heeft om menswaardig te leven. Brood, dat Jezus wilde breken en delen: broederlijk delen. Nu in deze Veertigdagentijd brood delen met de vluchtelingen in Idlib.
Het bekoringsverhaal gaat verder. Jezus staat op de bovenbouw van de tempel. En de verleider citeert psalm 90: ‘Engelen zullen je op handen dragen zodat je je voet niet stoot aan een steen als je springt. Jou kan niets overkomen.’ Jezus wijst hem ook terecht met een 'Ga weg, Satan!' Het is een bekoring die Hem op het kruis ook weer bezoekt. Hij is niet immuun voor lijden en tegenspoed en Hij laat zich niet vereren. Hij knielt neer om vuile voeten te wassen. Hij is er voor de minste. Hij sterft als een misdadiger, uitgejouwd. De 'zoon van God' is weerloos en machteloos. Zo is de liefde.
Dat blijkt andermaal bij de derde bekoring, als Jezus van op een hoge berg alle koninkrijken worden getoond en wordt verleid tot absolute wereldheerschappij. Jezus koos voor een leven, dat leidde naar die andere berg: Golgota. Hij heeft uitdrukkelijk en radicaal ieder perspectief van welke heersersmentaliteit dan ook afgewezen. Juist daardoor openbaart Hij zich. Als waarachtige mens. Sterk in vertrouwvolle overgave aan zijn en onze God-Vader.
Voor het eerst sinds lang worden we als samenleving in ons dagelijks leven op de proef gesteld. Nu niet in Syrië dat ver weg is, maar dichtbij als mogelijke ziektebron voor elkaar. De verspreiding van het Coronavirus vraagt van ons verantwoordelijkheid voor de ander. Het is verleidelijk om te zeggen: ‘ik doe wat ik zelf wil’. Het is niet meer maakbaar. Wij moeten ons overgeven aan wat ons door experts wordt geadviseerd. Wij staan nu even niet op de voorgrond. Het welzijn van ons volk en van de wereldbevolking staat voorop. We worden uitgedaagd ons over te geven. De verleiding is groot om het op te blazen en er allerlei fakenews over uit te brengen: ‘Heb je het al gehoord? Die en die is ook in Italië geweest of doet handel met China.’ We kunnen ons ook laten verleiden om het algemeen welzijn voorop te stellen, nuchter te blijven en te doen wat ons in deze dagen wordt gevraagd. . Dat is maar een fractie van wat Jezus voor ons heeft gedaan.
1e lezing: Genesis 2, 7-9; 3, 1-7; 2e lezing: Romeinen 5, 12-19; evangelie Matteüs 4, 1-11
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd werd Jezus door de Geest naar de woestijn gevoerd om door de duivel op de proef gesteld te worden. Nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij honger. Nu trad de verleider op Hem toe en sprak: ‘Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan dat deze stenen hier in brood veranderen.’ Hij gaf ten antwoord: ‘Er staat geschreven: Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt.’ Vervolgens nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort en sprak tot Hem: ‘Als Gij de Zoon van God zijt, werp U dan naar beneden, want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U een bevel geven, dat zij U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.’ Jezus zei tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.’ Tenslotte nam de duivel Hem mee naar een heel hoge berg, vanwaar hij Hem alle koninkrijken der wereld toonde in hun heerlijkheid. En hij zeide: ‘Dat alles zal ik U geven, als Gij in aanbidding voor mij neervalt.’ Toen zei Jezus hem: ‘Weg, satan: er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.’ Nu liet de duivel Hem met rust en er kwamen engelen om Hem hun diensten te bewijzen.