Zout, dierbaren, is één van die elementen waarvan we weten wat het is en wat het doet, vooral wanneer het er niét is, wanneer het ontbreekt.
Of ook wel … wanneer men er al te kwistig mee omgaat. Mensen met een zoutloos dieet, de bakker die zout vergat toe te voegen aan het brood, de fietser die in hartje winter de gladde en onbestrooide weg op moet. Naast deze onmisbare functies die zout vandaag bezit, had het in de antieke wereld een nog belangrijkere waarde, want de Romeinen gebruikten het ondermeer als betaalmiddel. Vandaar het ons bekende woord 'salaris'. En in Israël werd het zelfs over het brandoffer uitgestrooid als een zichtbaar teken van het blijvend, onzichtbaar verbond. Een verbond dat - blijkens dit teken - tegen alle bederf bestand was.
Het begrip 'zout der aarde' betekent op het eerste gezicht echter niets, want zout doet niets voor de aarde, integendeel, het maakt deze eerder steriel. Het is een verdelgingsmiddel. Iedereen van ons beseft dan ook maar al te goed dat het bij Jezus gaat om wat zout voor 'het leven van de méns op aarde' betekent. En van alle mogelijke symbolische betekenissen heeft Matteüs in deze uitspraak van Jezus gekozen voor het 'zout van de levenswijsheid', van het wijs beleid, van de levensspirit. En precies dat zout kan wel eens 'smakeloos' worden, geestdodend, afstompend, wanneer we verborgen houden wat er aan hoop in ons leeft, waar wij de vitaliteit en de bemoediging vinden; wanneer we wel liefhebben maar deze liefde niet voelbaar en tastbaar maken, dan wordt dit zout krachteloos, waardeloos. Dan gaat daarvan geen uitstraling uit waar anderen van opleven. Het dient dan nog enkel om weggeworpen en vertrapt te worden.
In het evangelie houdt Jezus ons voor: "Jullie zijn het zout van de aarde". Dit is geen gebod of aansporing van "Jullie moeten zout zijn", maar het is een bevestiging, een woord dat ons vleugels geeft. Ook wij weten dat enkele korrels zout volstaan om een schotel smaak te geven. En dat kleine vlammetje, hier achter mij naast het tabernakel, is voldoende om 's nachts in deze pikdonkere kerk vanaf de deur de goede richting aan te wijzen. Hoe vaak komen we in de Schrift de gedachte niet tegen hoe God met iets onbenullig kleins toch grootse dingen verricht. Een klein mosterdzaadje, een handvol gist, vijf broden en twee vissen. Het kleine, het bijna onzichtbare en ongekende bezit een onvoorstelbaar innerlijke kracht. Hoe zou onze samenleving eruit zien zonder de kleine maar krachtige korrels zout die gelovigen aan medemensen geven? Vrijwilligers die wekelijks een mooi boek aan gevangenen bezorgen, een leerkracht die zijn weekend besteedt om jonge mensen een bredere, niet schoolse vorming te geven, een collega, een vriend of een toevallige bezoeker die onvermoede mogelijkheden en talenten in een ander ontdekt. Er zijn voorbeelden te over voor al wat het leven van een ander meer inhoud en ziel geeft. Jezus spreekt geen heiligen aan die al op een sokkel staan of ernaar streven een toonbeeld van godsdienstigheid te zijn. Het zijn de doodgewone mensen van de zaligsprekingen tot wie Hij zich richt. Tot hen die arm van geest zijn, zachtmoedig, barmhartig en mild, vergevend en vredestichtend. Al vormen deze mensen slechts een duidelijke minderheid in de buurt, al voelen ze zich als een vreemde op straat en in de stad, al zijn ze een uitzondering in de klas of op het werk, ze vormen dat kleine beetje zout dat wonderen doet en bij anderen aanstekelijk kan werken.
Maar al wat klein en onaanzienlijk is, is tegelijk ook heel kwetsbaar. Alleen reeds gewone goedheid kan weerstand oproepen. Niet meedoen met misbruiken, zonder pretentie het goede voorbeeld geven, tegen de goegemeente in durven uitkomen voor je geloof en christen zijn in een wereld waarin zoveel aanlokkende keuzes worden aangeboden. Zout zijn en krachtig blijven: het blijft ook altijd een kwetsbare gave. Jezus geeft ons geen lesje in menselijke omgangsvormen. Hij wil ons enkel de richting tonen van ons leven. Het antwoord met name op de vraag: "Waartóe ben ik zout voor deze wereld?" De laatste zin van het evangelie van vandaag geeft deze aan: "Opdat de mensen jullie goede werken zien en jullie Vader in de hemel verheerlijken." Op elk moment immers loert de bekoring van achter het hoekje om zelf op de kandelaar te gaan staan, of om op een vrij subtiele wijze zelf in de kijker te willen komen, om zelf geprezen en verheerlijkt te worden. Jezus zelf stelde zich zodanig op de achtergrond dat na menige genezing de omstanders niet Hem maar Gód verheerlijkten. En dit wordt verder gezet in elke mens die onberekend goed is voor de ander: In hem of haar komt God aan het licht en wordt Hij verheerlijkt. Ook al is ons geloof niet spectaculair of groot, ook al is onze geloofskennis heel beperkt en beseffen we maar al te goed dat we de waarheid niet in pacht hebben, wij zijn en blijven wél zout en we geven wél licht, hoe weinig we ook kunnen geven en hoe klein we ook zijn.
Waar we het als kerk, als parochie of als christen opnemen voor de naakte mens, voor de zwerver, voor de hongerige, daar is erkenning en daar laat God het licht schijnen ergens op onze aardbol. Dat heeft onze paus Franciscus, vrij kort na zijn aantreden ook getoond. In tegenstelling tot zijn voorgangers ging één van zijn eerste reizen niet naar een vreemd land, maar naar een brandhaard van ellende in éigen land: naar Lampedusa, waar dagelijks levende vluchtelingen en dode lichamen aanspoelen. Met dat bezoek heeft hij voor de hele wereld een herkenbaar signaal gegeven tegen de steeds sterkere gewenning aan de ellende rondom ons en tegen de 'globalisering van de onverschilligheid'. En evengoed in het leven en werken van de vrijwilligers in de honderdduizenden vluchtelingenkampen, in hen die tegen alle ontgoochelingen in, blijven zoeken naar menswaardige oplossingen, in alle mensen die iets doen 'ter ere Gods' zien we dat dit levenskrachtig zout geen privé-eigendom is van christenen, maar dat elke mens in staat is om door zijn werken God te verheerlijken. Dan is het woord "Jullie zijn het zout van de wereld" geen kenteken van een private club maar is dat een compliment én aanwijzing voor allen die dit doen tot zijn gedachtenis. 'Ter ere Gods!'
eerste lezing: Jesaja 58,7-10; tweede lezing: 1 Korintiërs 2,1-5; evangelie: Matteüs 5,13-16.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: "Gij zijt het zout der aarde. Maar als het zout zijn kracht verliest, waar mee zal men dan zouten? Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt! Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is."