De H. Benedictus begint het hoofdstuk ‘Over de weekbeurt van de lezer’ met de opdracht: “Tijdens de maaltijden van de broeders mag de lezing nooit ontbreken” (RB 38,1). Bedoeld wordt hiermee, het lezen van Gods Woord uit de H. Schrift.
Eten is voor Benedictus niet enkel een culinaire aangelegenheid. Een mens vult niet enkel de maag en stilt niet alleen zijn honger, maar hij voedt en sterkt tegelijk ook zijn inspiratie, zijn gezindheid. Een mens is meer dan een zoogdier, is meer dan enkel zijn biologische constitutie. En zijn behoeften reiken verder dan de primaire. Een gelovige ziet zelfs nog meer dan zijn verstandelijk vermogen. Als beeld van God, en geroepen om op Hem te gelijken, is elke mens begiftigd met een ziel. Dat heeft Jezus reeds in de woestijn, aan het begin van zijn openbaar leven, heel diepgaand aan den lijve ondervonden en is er niet aan onderuit gegaan.
Toen hij na veertig dagen vasten een hevige honger kreeg herinnerde Hij zich het woord uit de Schrift: “Een mens zal niet leven van brood alleen, maar van ieder woord dat uit de mond van God komt” (Mt 4,4. Cf. Dt 8,3 en W 16,26). In deze dubbele betekenis van ‘voedsel’ ligt wellicht een wezenstrek van waar het Jezus om te doen was wanneer Hij wonderdaden verrichtte. Niet voor niets gebruikt de evangelist Johannes telkens het woord ‘tekenen’ en heeft hij het niet over ‘wonderen’,
omdat elke daad die Jezus stelt een dubbele bodem, een diepere betekenis bezit. Het gaat er Jezus niet enkel om dat iemand uit een noodsituatie wordt geholpen of gered maar dat deze mens tot het besef komt dat hij tegelijk ten diepste hersteld is in zijn relatie tot de mensen en tot God.
Zo wil Hij ons vandaag door het broodwonder het besef bijbrengen dat het Hem uiteindelijk om het ‘geestelijk voedsel’ gaat. Dat een mens, wil hij een leven leiden dat eeuwigheidswaarde bezit, aangewezen is op dit ‘hemelse brood’. Een brood dat zijn oorsprong vindt bij God en dat een mens uiteindelijk tot God zal brengen. En tot grote ergernis van zijn toehoorders voegt Jezus er nog aan toe: “Ik ben dit brood dat uit de hemel komt!”. Dit brood stilt niet de honger naar al wat tijdelijk is en voorbijgaat. Het stilt onze honger niet naar steeds meer materiele welvaart. Neen, Jezus voedt en sterkt ons met Zichzelf zodat we nooit meer hoeven te hongeren naar levensgeluk. Dankzij Hem dragen we in ons een diepe te-vrede-nheid, het besef dat we geliefd en aanvaard zijn. Dat God ons draagt in goede en kwade dagen.
Om dit te begrijpen reikt het mooie verhaal van Elia uit de eerste lezing ons enkele goede handvaten aan. Net als deze grote profeet uit het Oude Verbond kent ieder mens van die momenten waarop de emmer spreekwoordelijk volgelopen is. Momenten waarop één enkele druppel net teveel is. Dan zeggen mensen met de profeet Elia: “Ik wil niets meer zien of horen. Het wordt mij allemaal teveel. Laat me gerust.” Soms is alles wat op ons afkomt of wat van ons gevraagd wordt, gewoon teveel. We willen niets meer horen of zien. We geven het op. Alleen nog slapen, de ogen sluiten en gerust gelaten worden. Maar – zo gaat het verhaal verder – in die slaap raakt een engel Elia aan en zegt tot hem: ‘Sta op en eet!’. Pas na de tweede aansporing beseft Elia dat het brood en het water een diepere betekenis hebben. Dat ze hem sterk maken om de ware weg naar God én naar zichzelf aan te vatten. Dat moment van diep besef wordt dan ook het keerpunt in zijn leven. Met die paar woorden ‘Sta op en eet’ (dezelfde woorden waarmee Jezus het dochtertje van Jaïrus tot leven brengt) is er voor hem een heel nieuw begin gemaakt. Ook wij kunnen in zo’n harde momenten geraakt worden door een engel. Door iemand die ons na verwoede pogingen uiteindelijk op weg zet.
Iemand die ons niet probeert om te praten, Die niet afkomt met vrome en gemakkelijke uitspraken
en ons probeert de les te spellen. Uitspraken zoals: “Dat komt wel weer goed” of “Zo erg is dit nou toch ook niet. Ik heb wel erger dingen meegemaakt.” Neen, die iemand is een engel die als ‘door de hemel is gezonden’. Die ons laat voelen dat we nog altijd tot iets in staat ben. Hij wekt onze levenshonger en dorst en vult ons verlangen naar erkenning en waardering. Dankzij zijn voorzichtige aanraking helpt hij me op te staan en mijn weg verder te gaan.
Dé redder bij uitstek die uit de hemel werd gezonden is Christus zelf. Wanneer Hij zegt dat Hij het ‘brood is dat leven biedt’ en dat al wie van dit brood eet eeuwig leven in zich heeft, dan stelt Hij ons de vraag waarmee wij ons voeden in het dagelijkse leven. Waar wij onze levenskracht halen om een mens te zijn of te worden wiens leven de moeite waard is. Iemand die voluit leeft en niet als een zombie geleefd wordt of al te vroeg reeds uitgeleefd is. Die oud geworden, nog altijd evenveel vitaliteit bezit als in zijn jeugd. Om zo’n mens te zijn of om vanuit zo’n gesteldheid te leven moet je je kracht en je geloof van elders halen. Jezus nu, is Iemand die niet wacht op de vraag van een mens. Net zoals Hij die duizenden verzadigd heeft omdat Hij met hen begaan was, en niet omdat ze naar voedsel hadden gevraagd, net zo biedt Hij zich ongevraagd en zonder opdringen aan elke mens. ‘Voed u met mijn Woord en eet van mijn Lichaam’, zegt Hij aan ieder van ons.
Van de Griekse wijsgeer Socrates is de mooie boutade bekend: “Eet niet omdat je honger hebt, maar eet om geen honger te krijgen.” Een doordenkertje die wel erg toepasselijk is voor de opdracht die wij als gelovige op ons genomen hebben om ons wekelijks te laten voeden door Jezus’ Lichaam.
Op geregelde momenten in het dagelijks leven tot God bidden, Zijn Woord in de H. Schrift lezen en beluisteren, aanzitten aan de maaltijd des Heren: het zijn slechts enkele maar wel de meest belangrijke wegen ten leven. Wegen die ons de kracht geven om het eeuwig leven dat wij bezitten te versterken en in leven te houden. Om te weerstaan aan elke vorm van dood die ons dagelijkse leven bedreigt.
Er wordt wel eens smalend gesproken over kerkgangers die, naar men zegt, uit traditie of uit pure gewoonte, wekelijks kerken. Mensen die geloven op automatische piloot. Buiten het feit dat niemand het recht heeft daarover een oordeel te uiten, is het toch wel onloochenbaar te weten welke kracht er van deze traditie uitgaat. Want ieder gelovige die, vanuit welke motivatie dan ook, elke week de eucharistie viert, en dit een heel leven lang, deze mens wordt zonder het te volledig te beseffen steeds meer en meer een deel van Christus zelf. Het gaat dan om die duizenden minuscule zandkorreltjes die op zichzelf niets voorstellen maar samen een heuse strandvlakte vormen. Zo iemand gaat zich langzaam en steeds sterker Gods Woord toe-eigenen en neemt steeds minder het eigen leven in handen om ruimte te maken opdat Christus in hem mag leven.
De H. Augustinus heeft dit kernachtig alsvolgt verwoord: “Ontvang wie gij zijt en wordt wat gij ontvangt” (Augustinus, Sermo CCXXVII). Ontvang Christus die gij vanaf uw doop bent geworden en wordt meer en meer Christus”. Het is een christologische vertaling van die al even merkwaardige zin uit het boek Genesis: ‘De mens is geschapen naar Gods beeld en geroepen om steeds meer op God te gaan lijken’ (Gn 1,26).
Eerste lezing: 1Kon. 19, 4-8; tweede lezing: Ef. 4, 30-32; 5, 1-2; evangelie: Joh. 6, 41-51
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
De Joden morden over Hem, omdat Hij gezegd had: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald,’ en zij zeiden: ‘Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef, en kennen wij zijn vader en moeder niet? Hoe kan Hij dan zeggen: Ik ben uit de hemel neergedaald?’ Maar Jezus sprak tot hen: ‘Mort toch niet onder elkaar. Niemand kan tot Mij komen, als de Vader die Mij zond, hem niet trekt; en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Er staat geschreven bij de profeten: En allen zullen door God onderricht worden. Al wie naar de leer van de Vader geluisterd heeft, komt tot Mij. Niet dat iemand de Vader gezien heeft, alleen Degene die uit God is, heeft de Vader gezien. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie gelooft, heeft eeuwig leven. Ik ben het brood des levens. Uw vaderen, die het manna gegeten hebben in de woestijn, zijn niettemin gestorven; maar dit brood daalt uit de hemel neer, opdat wie er van eet niet sterft. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.’