Het aantal Nederlanders dat onder de armoedegrens leeft, is ook dit jaar zeer groot. Onder eenoudergezinnen, alleenstaanden tot 65 jaar, niet-westerse huishoudens, bijstandontvangers en kinderen is de armoede het hoogst.
Vooral in de grote steden wonen mensen met zeer lage inkomsten. Zo leefde bijvoorbeeld vorig jaar één op de vijf Amsterdammers in armoede.
Een voorbeeld van de groeiende armoede is dat steeds meer ouders het schoolgeld voor hun kinderen niet meer of nauwelijks kunnen betalen. Zo deden dertig procent meer ouders een hulpaanvraag bij Stichting Leergeld, omdat zij de vrijwillige ouderbijdrage niet meer konden betalen. Volgens de directeur van deze stichting leven op dit moment twee tot drie kinderen per klas onder de armoedegrens.
“Ik heb geen brood meer”, antwoordt de weduwe Elia, “alleen nog maar een handvol meel in de pot en een beetje olie in de kruik. Ik sprokkel nu wat hout en ga dadelijk naar huis om voor mij en mijn zoon voor het laatst eten klaar te maken; daarna wacht ons de dood.”
Ten tijde van het Oude Testament waren mensen in Israël over het algemeen beschermd tegen armoede en hongerdood. Dat kwam omdat iedereen in een familieverband was opgenomen. Deze familie omvatte niet alleen de leden van het gezin, maar ook weduwen, wezen, knechten, en vreemdelingen. Mensen die niet in een familieverband leefden, en dus de steun van een dergelijk verband moesten missen, zoals de weduwe en haar zoon uit de eerste lezing, werden aanbevolen aan de naastenliefde van het volk. In veel oudtestamentische teksten wordt dit genoemd, en wordt God gezien als de beschermer bij uitstek van deze kwetsbare groepen.
Zo ook in de eerste lezing van vandaag. Daarin hoorden we hoe Elia de weduwe vraagt om water en brood. Zij antwoordt dat zij en haar zoon nog maar net genoeg eten hebben om één brood te bakken, en dat ze daarna verwachten te sterven. De profeet vraagt de vrouw hem in al haar armoede te vertrouwen en toch voor hem een brood te bakken, en het hem te brengen nog vóórdat zij zichzelf en haar zoon zal voeden. De weduwe had net nog gezegd dat zij maar voor één brood genoeg voorraad had, en lijkt Elia nu haar te vragen dat ook nog op te geven. Een groot offer dus. Een offer zó groot, dat het eigenlijk niet aan iemand gevraagd zou mogen worden.
Maar, de vrouw vertrouwt Elia, en herkent hem als zijnde de dienaar van God, de beschermer bij uitstek van kwetsbare groepen. Zij gaat naar huis, en maakt van het laatste meel en olie een broodje, dat zij aan Elia geeft. “Dag aan dag”, aldus de eerste lezing, “hadden zij te eten, zij en haar gezin. De pot met meel raakte niet leeg en de kruik met olie niet uitgeput”, naar het woord dat de Heer, de God van Israël, gesproken had door de profeet Elia.
“Die arme weduwe”, aldus Jezus in het evangelie, “heeft het meest geofferd van allen die iets in de offerkist wierpen; allen wierpen ze er iets in van hun overvloed maar zij offerde van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest.” En wel, aldus de evangelietekst, twee penningen, ter waarde van een cent.
Minder dan dat bestaat eigenlijk niet. De Griekse woorden zou je als ‘twee leptons, ter waarde van een quadrans’ kunnen vertalen. Twee kleine koperen muntjes, ter waarde van een quadrans. Oftewel, een 64e deel van een denarie, dat ongeveer het dagloon van een arbeider was. Het is niet veel. Een quadrans was één van de laagste munteenheden in het Romeinse Rijk. Meestal stond de afbeelding van de keizer er niet eens op.
En toch, zo stelt Jezus, offert deze vrouw méér dan al die rijken die munten offeren met meer waarde. Want zij offeren van hun overvloed, en de weduwe offert alles wat ze heeft, alles waarvan zij leven moet. En dus zal zij haar offer pas echt voelen, en heel goed weten wat zij gegeven heeft, terwijl de rijken hun offers achteloos uit hun handen kunnen laten glijden.
Misschien hoopt zij wel dat het haar net zal vergaan als die weduwe in Sarefat. Die gaf ook van het laatste, het enige dat zij nog bezat, en had daarna brood in overvloed. Misschien hoopt de weduwe in Jeruzalem ook op ‘ontvangen na geven’, op geld of eten in overvloed. In ieder geval betekent het dat zij gelooft in de macht van God, de beschermer bij uitstek van kwetsbare groepen, en in de tempel als Zijn huis op aarde. Haar geloof en vertrouwen maken het voor haar mogelijk om haar laatste beetje geld te offeren, en aan God op te dragen.
Twee vrouwen, twee weduwen, die een rol spelen in de lezingen van vandaag: een weduwe in Sarefat, en een weduwe in Jeruzalem. Twee vrouwen die hun vertrouwen stellen op God, de beschermer bij uitstek van kwetsbare groepen, en daardoor alles waarvan zij leven moeten kunnen weggeven. ‘Stel je vertrouwen in God, en zorg voor elkaar’, lijkt dan ook de boodschap te zijn die de lezingen van vandaag ons willen meegeven.
Als ieder van ons dat zou doen, of probeert te doen, in het leven van iedere dag, hoe wijdverspreid zou dan nog de armoede zijn in Nederland? Amen.
Eerste lezing: 1Kon. 17,10-16; tweede lezing: Hebr. 9,24-28; evangelie: Matt. 12,38-44.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op zekere dag richtten enige schriftgeleerden en Farizeeen zich tot Hem met de woorden: ‘Meester, wij willen een teken van U zien.’ Maar Hij gaf hun ten antwoord: ‘Een slecht en overspelig geslacht verlangt een teken, maar geen ander teken zal hun gegeven worden dan dat van de profeet Jona. Zoals mogelijk Jona drie dagen en drie nachten verbleef in de buik van het zeemonster, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten verblijven in de schoot van de aarde. De mensen van Nineve zullen bij het oordeel opstaan samen met dit geslacht en het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona; welnu, hier is meer dan Jona. De koningin van het Zuiden zal bij het oordeel opstaan samen met dit geslacht en het veroordelen, want zij kwam van het uiteinde der aarde om te luisteren naar de wijsheid van Salomo: welnu hier is meer dan Salomo. Wanneer de onreine geest een mens verlaat, gaat hij rondzwerven in dorre streken op zoek naar rust, maar vindt die niet. Dan zegt hij: Ik keer terug naar mijn huis, dat ik verlaten heb. Bij zijn komst vindt hij het leegstaan, schoongemaakt en op orde.