Twee minuten waren we stil. Eensgezind, gezamenlijk, en als gemeenschap. Twee minuten stil, afgelopen woensdag tijdens de Nationale Dodenherdenking. Wij herdenken dan allen die in het Koninkrijk der Nederlanden, of waar ook ter wereld, zijn omgekomen of vermoord sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in oorlogssituaties en bij vredesoperaties.
Twee minuten waren we stil. Eensgezind, gezamenlijk, en als gemeenschap. Daarna, bij het Nationaal Monument in Amsterdam, hield de burgemeester van Rotterdam de traditionele Damtoespraak. “Er zijn zoveel verhalen”, aldus Aboutaleb. “Ze roepen veel verdriet op. En we kunnen er ook veel van leren. Ze leren ons dat het kwaad begint met vooroordelen en vernederingen … Zo valt een land ten prooi aan onderbuikgevoelens, ondoordachte emoties die de samenleving ontwrichten. Onderbuikgevoelens die de weg kunnen plaveien naar haat, naar geweld, en uiteindelijk zelfs naar moord. Nog steeds.”
Luidkeels begonnen zij te schreeuwen, hoorden we zojuist in de 1e lezing, “stopten hun oren toe en stormden als één man op hem af. Zij sleepten hem buiten de poort en stenigden hem.”
Stefanus wordt door een woedende menigte in Jeruzalem gestenigd. Stefanus, een man vol geloof en heilige Geest; vol genade en kracht; en spreekt met grote wijsheid. Maar “sommige leden echter van de zogenaamde synagoge der Vrijgelatenen”, aldus de tekst die aan de 1e lezing vooraf gaat, “… begonnen met Stefanus te redetwisten, maar zij konden niet op tegen de wijsheid en tegen de geest waarmee hij sprak.”
Waarover dit conflict gaat, wordt niet genoemd. Misschien gaat het over de joodse wet en tempel, en zullen sommigen wel gevonden hebben dat Stefanus daartegenover een kritische houding aanneemt. Zijn lange redevoering daarna in het Sanhedrin, ook niet in de 1e lezing opgenomen, loopt inderdaad uit op een kritische bedenking over de tempel.
De leden van het Sanhedrin reageren hierop negatief en agressief. Zij roepen, schreeuwen met luide stem, en houden hun oren dicht. Er is een rabbijnse uitdrukking, die zegt: als een mens een woord hoort dat niet passend is, dan moet hij zijn vinger in zijn oren stoppen. ‘Onbesnedenen van hart en oren’ heeft Stefanus hen genoemd.
Eensgezind, als één man, stormt men op Stefanus af. Zij slepen hem buiten de poort, en stenigen hem: eenstemmig, gezamenlijk, en als gemeenschap. We krijgen hierbij de indruk dat de steniging een spontane daad is. Een emotionele daad, waarbij het uitspreken van een vonnis achterwege is gelaten. Veeleer een lynchpartij dus, dan een executie na een doodvonnis.
In het verhaal van Stefanus’ terechtstelling vallen de overeenkomsten met Jezus’ kruisdood op Goede Vrijdag meteen op. Stefanus wordt hier voorgesteld als iemand die Jezus letterlijk volgt, zelfs tot in de dood toe. Net als Jezus sterft ook Stefanus buiten de stadspoort. Net als Jezus bidt ook hij voor hen die hem ter dood brengen.
“Niet alleen voor hen bid ik”, bidt Jezus tot zijn Vader, “maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U.”
Tijdens het Laatste Avondmaal, vlak voor zijn gevangenneming en dood aan het kruis, heeft Jezus voor zijn leerlingen een grote afscheidsrede gehouden. Afscheidswoorden, die zij op dat moment nog niet kunnen begrijpen. Pas na de verrijzenis, verlicht door de heilige Geest, komen zij tot het begrip van wat Jezus voor zijn dood gezegd en gedaan heeft. Bij het Laatste Avondmaal heeft Jezus niet alleen tot zijn leerlingen gesproken, maar heeft hij ook voor hen gebeden: opdat zij allen één mogen zijn.
Opdat zij allen één mogen zijn. Eensgezind, gezamenlijk, en als één gemeenschap. Niet alleen de twaalf apostelen zelf, maar ook de leerlingen en volgelingen in de generaties daarna. Het gebed strekt de armen uit om ook de latere, toekomstige geslachten te kunnen omvatten: degenen, die niet door een persoonlijke en fysieke ontmoeting met Christus, maar door woord, daad en verkondiging tot geloof komen. Opdat ook zij allen één mogen zijn. Eensgezind, gezamenlijk, en gemeenschappelijk getuigen van de Blijde Boodschap in de wereld. In doen en laten. In woord en daad. Met vallen en opstaan.
Opdat zij allen één mogen zijn. Ja, eensgezind, gezamenlijk, en gemeenschappelijk in wat? In de 1e lezing stormt men als één man op Stefanus af, en stenigt hem. In het evangelie bidt Jezus dat ook komende generaties één mogen zijn, en eenstemmig de Blijde Boodschap in woord en daad in praktijk mogen brengen. En de verhalen van toen, van ooggetuigen en nabestaanden, leren ons dat het kwaad begint met vooroordelen, en hoe een meerderheid - eensgezind - een minderheid vernedert en onderdrukt. Ja, één in wat?
Twee minuten waren we stil. Eensgezind, gezamenlijk, en als één gemeenschap. In een reactie op de Damtoespraak zei Aboutaleb: “De verhalen uit de oorlog doen ons telkens weer beseffen dat vrijheid geen vanzelfsprekendheid is en dat zij soms zelfs letterlijk bevochten dient te worden. Die verhalen zijn nog steeds van grote waarde, zeker ook voor de jongere generaties. Waar onwetendheid en onverschilligheid een voedingsbodem zijn voor haat en verdeeldheid, leidt kennis tot inzicht, begrip en compassie.” Amen.
Lezingen: Handelingen 7, 55-60; Openbaringen 22, 12-14.16-17.20;
evangelie: Johannes 17, 20-26.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Niet voor hen alleen bid Ik, maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen een mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij geschonken hebt, opdat zij een zijn zoals Wij een zijn: Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt een zijn en de wereld zal erkennen, dat Gij Mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad, zoals Gij Mij hebt liefgehad. Vader, Ik wil dat zij die Gij Mij gegeven hebt met Mij mogen zijn waar Ik ben, opdat zij mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, daar Gij Mij lief hebt gehad voor de grondvesting van de wereld. Rechtvaardige Vader, al heeft de wereld U niet erkend, Ik heb U erkend, en dezen hier hebben erkend dat Gij Mij gezonden hebt. Uw naam heb Ik hun geopenbaard en Ik zal dit blijven doen, opdat de liefde waarmee Gij Mij hebt liefgehad, in hen moge zijn en Ik in hen.’