Wie van ons heeft geen moeite met wonderverhalen zoals dat van de wonderbare visvangst deze zondag? Ook al is dit verhaal waarschijnlijk niet letterlijk gebeurd, het neemt niet weg dat wat erin verhaald wordt wel wáár is.
Dat achter dit wonderverhaal een diepe geloofswaarheid schuilgaat van iets dat niet uiterlijk maar innerlijk echt is gebeurd. Wanneer we in het Boek der Handelingen lezen dat de prediking van Petrus te Jeruzalem op Pinksteren meer dan duizend mensen in beweging brengt (Hand 2,41), dan zien we dat door deze apostel uit kracht van zijn geloof in de verrezen Heer die massa mensen zich aansluit bij de leerlingen van Jezus. Bij twaalf bange mensen die zich eerder nog hadden opgesloten in de beslotenheid van het eigen gelijk, van de uiterlijke veiligheid. Wat Lucas in het evangelie van vandaag beschrijft moeten we dan ook niet begrijpen als het verslag van een plaatselijke correspondent die een of andere spectaculaire stunt verslaat. Het is een beeldrijk verhaal van wat er met enkele simpele vissers is gebeurd, toen zij zomaar gehoord gaven aan Jezus’ Woord. En toen ze plots het volle vertrouwen kregen in die vreemde man. Zo’n vertrouwen dat ze alles prompt achterlieten (lett. en fig.). ‘Alles loslaten’ noemen we dit vandaag.
Het zou overigens niet helemaal juist zijn om al onze aandacht op die spectaculaire visvangst te richten want dit verhaal begint en eindigt als het roepingsverhaal van de eerste leerlingen. Vissers waarvan er drie bij name worden genoemd. Het is een verhaal dat we met dezelfde verwoording ook bij Marcus en Mattheüs terugvinden. En net als die beiden schrijft Lucas dit verhaal voor zijn tijdgenoten, Voor een jonge, plaatselijke kerk bij wie het enthousiasme van het begin voorbij is, het ‘vuur van het begin’ gedoofd is. Een jonge gemeente bij wie de sleur zijn werk begint te doen, en de beloofde en verwachte wederkomst van Christus uitblijft. En de grote wereld om zich heen is bovendien een steeds sterkere bedreiging geworden. Die christenen hebben een gevoel van teleurstelling en ontmoediging Want het komt niet allemaal zoals het voorzegd is en verwacht wordt. Een gevoel dat ook ons niet helemaal vreemd is. Net als bij Simon, voor wie de nachtelijke visvangst één grote tegenslag en mislukking was, net zo zijn er momenten in het leven van een mens én geregeld ook in de loop van de kerkgeschiedenis waar heel veel moed en blindelings vertrouwen nodig is om tóch verder te gaan. Om de netten nog maar eens opnieuw maar dan wel wat verder en dieper als gewoonlijk uit te gooien. Lucas wil zijn lezers en ons daarmee zeggen: ‘Laten we het erop wagen, zoals Petrus het gedaan heeft.’ Hij was immers ook geen held of heilige. Het hangt heus niet van ons af. Het is Jezus’ werk dat wij verrichten, zijn Rijk dat wij mede tot stand brengen. Het is zijn uitstraling die het wonder verricht. Paulus verwoordde dit in de tweede lezing aldus: “Ik heb harder gewerkt dan de anderen, niet ik, maar de genade van God in mij”. (1 Kor 15,10). Met de woorden van Lucas roept Jezus ons op de moed niet op te geven wanneer er mensen te redden zijn. Het Griekse woord ‘mensen vangen’ dat hiervoor gebruikt werd heeft niets van doen met een of andere verwerpelijke manier van geloofspropaganda of van bekeringsijver. Bijvoorbeeld door mensen te ‘vangen’ op zwakke en vertwijfelende momenten. Door ze dan in het net te lokken en ze in het schip van de kerk te hijsen. Het woord ‘vangen’ is daarom eigenlijk misleidend. Beter is het ‘vangen’ te vertalen door ‘van nu af zul je mensen in het leven behouden’.
Bij de roeping van de leerlingen, en bijgevolg ook bij die van elke volgeling van Jezus, gaat het erom mensen op te vangen die verdwaald zijn, zich angstig opsluiten, nagewezen worden, zondebok zijn. Niet zeggen dat ze dat aan zichzelf te wijten hebben maar met de ogen van God naar hen te kijken. In ieder mens Gods majesteit te ontdekken. Met Jezus’ woorden die Hij geleend had van de profeet Jesaja en die Hij als zijn programma verkondigde in de synagoge te Nazaret: “Aan armen de Blijde Boodschap verkondigen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, aan blinden dat ze zullen zien, en verdrukten te laten gaan in vrijheid (Lc 4,18b vv). Zo worden wij door Hem aangezet om mensen te doen opstaan uit dood en bezetenheid. Mensen die dreigen verloren te gaan in de slavernij van schuld en zonde, van ziekte en bezetenheid, van armoede en ongerechtigheid. Mensen opvangen en ze nieuw leven geven. Meer hoeven we niet te doen, Maar als we het diepe niet schuwen vraagt het wel dat we voortdurend aandachtig zijn en bereidwillig.
Het is immers veel gemakkelijker om te blijven dobberen in het vertrouwvolle, rustige en voorspelbare water van de eigen vastomlijnde leefwereld. ‘Ga naar dieper water’, zegt Jezus vandaag. Zie wat er zich achter de buitenkant van de mensen en van de wereld schuilgaat. De innerlijke strijd, de verlegenheid, het verlangen naar aandacht en begrip, naar invoelendheid en medeleven. De behoefte om erkend te worden en in de waardigheid gezien te worden. De schaamte voor tekort en kleinzieligheid. ‘Ga naar dieper water’. Kies niet voor het gemakkelijke oordeel, dat berust op uiterlijke schijn. Kies niet voor het zwemmen met de stroom mee. Voor het zich gemakkelijk laten sleuren met de stroming mee. Dat doen alleen de dode vissen. Maar zwem – net als Jezus - tegen de stroom in. Dat geeft kracht om mensen op te vangen en te grijpen, Om mensen te be-grijpen en te redden. En dat verwekt levenszin en geloof in het goede dat God ook vandaag tot stand brengt.
Maar soms geraken onze netten zo vol dat ze niet meer te tillen zijn. Het kan soms teveel worden. Of soms gaan we té diep. We kunnen niet op ons eentje de hele wereld redden. Op zo’n moment moeten we de stilte opzoeken, afstand nemen. Maar wat er ook mag gebeuren, laten wij nooit het geloof verliezen, de moed niet opgeven, want er komt een dag dat er een hand is die ons uitnodigt. Wanneer we ons geloof in de Heer behouden, zullen wij Hem in de boot ervaren. Hij zegt ook tegen ons vandaag: “Kom we gaan naar dieper water. Daar zul je meemaken wat echt leven is. Als een boom zul je zijn, wortelend waar water stroomt”.
Eerste lezing: Jeraja 6, 1-2a.3-8; tweede lezing: 1 Kor.15, 1-11; evangelie: Lucas.5, 1-11.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op zekere dag stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret, terwijl de mensen op Hem aandrongen om het woord Gods te horen. Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten. Hij stapte in een van de boten, die van Simon en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk. Toen Hij zijn toespraak had geeindigd, zei Hij tot Simon: ‘Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst.’ Simon antwoordde: ‘Meester, de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen, maar op uw woord zal ik de netten uitgooien.’ Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten, dat deze dreigen te scheuren. Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot om hen te komen helpen. Toen die gekomen waren, vulden zij de beide boten tot zinkens toe. Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei: ‘Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig mens.’ Ontzetting had zich meester gemaakt van hem en allen die bij hem waren vanwege de vangst die ze gedaan hadden; en zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, die met Simon samenwerkten. Jezus echter sprak tot Simon: ‘Weest niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen.’ Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen.