Uit het Evangelie van vandaag klinkt de stem van Johannes om de weg te volgen die door de Schepper in onszelf is gelegd. Deze weg, die leidt naar onze bestemming, is duidelijk. Elk dal moet gevuld, elke berg of heuvel geslecht worden en de kronkelpaden weer recht.
Heel de mensheid zal Gods redding zien. Maar hoe? Luisteren naar de profetie van Johannes en andere profeten is geen makkelijke opgave. Zij komen voortdurend met lastige gewetensvragen, waar wij vaak niet op zitten te wachten. Zij maken ons wakker van het onrecht in de samenleving en het onrecht dat wij anderen aandoen. Het Rijk Gods als Rijk van Gerechtigheid, Vrijheid en Vrede moet nog door ons worden opgebouwd. Bergen van hoogmoed, dalen van moedeloosheid en andere kronkelpaden in ons leven zullen wij zelf moeten effenen. Gods redding gebeurt niet ergens buiten, maar in ons binnenste en dit gaat niet zonder onze medewerking. In de mate dat mensen elkaar recht doen, zal de aarde vriendelijk worden. Wanneer bergen van hoogmoed afgegraven worden dan is er geen belemmering meer om elkaar echt te zien en tot elkaar te komen. Het land wordt een effen vlakte, zodat mensen elkaar op gelijk niveau kunnen ontmoeten.
Ons geloof staat niet los van het dagelijks leven. Het wordt ongeloofwaardig als wij ons hart niet laten spreken voor elkaar. Het wordt ongeloofwaardig als wij ons niet meer bekommeren om hen, die het moeilijk hebben. Gods redding bestaat hierin dat wij elkaar respecteren, openstaan voor elkaar en elkaar nabij zijn. De Adventstijd is een tijd van uitzien naar licht, is een tijd van zoeken en afwachten. Zouden wij een betere mens worden door dat alles? Johannes verandert zijn leven, omdat hij geboeid is door de komst van het Gods Rijk op aarde. Als vrucht van bekering ontdekt hij heel andere waarden: innerlijke vreugde en vrede. Zouden we nu anders gaan doen dan van te voren? Dan wordt Kerstmis het feest van ommekeer, het feest van wedergeboorte, van mens’ hart naar Gods hart. Laten wij bidden dat dit in de stilte van deze tijd over ons mag komen.
Eerste lezing: Bar 5,1-9; tweede lezing: Filip. 1,3-6.8-11; evangelie: Luc. 3,1-6.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus landvoogd van Judea was, Herodes viervorst van Galilea, diens broeder Filippus viervorst van het gewest Iturea en Trachonitus, en Lysanias viervorst van Abilene, onder het hogepriesterschap van Annas en Kajafas, kwam het woord van God over Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. Daarop begon hij in heel de streek rond de Jordaan op te treden en een doopsel van bekering te preken tot vergeving van zonden, zoals staat in het boek der godsspraken van de profeet Jesaja: Een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht. Elk dal moet gevuld, elke berg of heuvel geslecht worden; de kronkelpaden moeten recht, de ruwe wegen effen worden. En heel de mensheid zal Gods redding zien. ’