Broeders en zusters. Het evangelieverhaal van vandaag is eigenlijk een soort proloog op het grote Paasverhaal over twee weken.
Voor Jezus is het langzaam duidelijk waar het op uit gaat lopen: zijn eigen dood. Toch blijft Hij niet voor zichzelf leven. Hij kiest voor de ander en laat hem verrijzen: Lazarus. De betekenis van die naam is: 'God helpt je'. En de plaats waar hij al ligt begraven is heet, Betanië. Het staat staat voor: 'plaats van verdriet'. Mooier kan het toch niet zijn. Op de plaats van het verdriet brengt God hulp. Jezus staat God terzijde bij de opwekking van Lazarus, misschien ook wel om zijn Zoon zicht te geven hoe het met Hem ook zal gaan. Na dood komt er leven.
We mogen dat door trekken naar de wereld van nu en in de toekomst. De dood heeft niet het laatste woord Hoeveel anders is het in de eerste lezing van Ezechiël. Hij preekt in een doodse tijd. Er is geen leven in te krijgen. Hij moet nog wachten tot Pasen waar Hij ons een nieuw hart beloofd. En met Pinksteren weet Hij een doodse vallei geheel tot leven te brengen met behulp van de heilige Geest. De dood van Lazarus heeft veel weg van een bijna-doodervaring. Deze wordt wel omschreven als de ervaring van een lange tunnel waaraan het eind het licht gloort. Kinderen hebben het wel eens omschreven: "Ik zag opa daar, maar hij stuurde me toch weer terug want 'papa en mama kunnen je niet missen', zei hij." En hier lijkt het ook: Marta en Maria kunnen niet zonder jou. Je hebt de Vader mogen aanschouwen, maar je wordt toch weer teruggeroepen. Het lijden, dood en verrijzenis van je vriend Jezus zal je meemaken. Bijzonder is het dan ook dat tussen de tempel en het huis van verdriet: Betanië de olijfberg ligt waar.
Hoe tragisch het verhaal ook lijkt; het is hoopvol. Heel de vastentijd, waarin boete en 'wat minder' op de voorgrond staat, getuigen de evangelieverhalen van Johannes steeds weer van hoop, moed en barmhartigheid. We mogen er zeker op rekenen dat het goed komt. Marta die we nog kenden als een wat klagerige vrouw, die Maria bekritiseerde omdat zij alles moet alleen moest doen, is geworden tot een diep gelovige vrouw. Dezelfde God, die Jezus uit de dood zal redden, zal anderen die zonder hoop zijn geworden, naar het echte nieuwe leven leven. Laten we Jezus volgen in zijn voetsporen om met Pasen met Hem mee te verijzen.
eerste lezing: Ezechiël 37,12 - 14; tweede lezing: Romeinen 8,8 - 11; evangelie: Johannes 11,1 - 45.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd was er iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. De zieke Lazarus was haar broer. De zusters van Lazarus stuurden Jezus de boodschap: "Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek." Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: "Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden." Jezus hield veel van Marta, haar zuster en Lazarus. Toen Hij dan ook hoorde dat Lazarus ziek was, bleef Hij weliswaar nog twee dagen ter plaatse, maar daarna zei Hij tot zijn leerlingen: "Laat ons weer naar Judea gaan." De leerlingen zeiden: "Rabbi, nog pas probeerden de Joden U te stenigen en gaat Gij er nu weer heen?" Jezus antwoordde: "Heeft de dag geen twaalf uren? Overdag kan iemand gaan zonder zich te stoten, omdat hij het licht van deze wereld ziet. Maar gaat iemand 's nachts dan stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is." Zo sprak Hij. En Hij voegde er aan toe: "Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga er heen om hem te wekken." Zijn leerlingen merkten op: "Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden." Jezus had echter van zijn dood gesproken, terwijl zij meenden dat Hij over de rust van de slaap sprak. Daarom zei Jezus hun toen ronduit: "Lazarus is gestorven, en omwille van u verheug Ik Mij dat Ik er niet was, opdat gij moogt geloven. Maar laat ons naar hem toegaan." Toen zei Tomas, bijgenaamd Didymus, tot zijn medeleerlingen: "Laten ook wij gaan om met Hem te sterven." Bij zijn aankomst bevond Jezus dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Betanië nu was dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer drie kilometer. Vele Joden waren dan ook naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten over het verlies van hun broer. Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was, ging zij Hem tegemoet; Maria echter bleef thuis. Marta zei tot Jezus: "Heer, als Gij hier waart geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal geven." Jezus zei tot haar: "Uw broer zal verrijzen." Marta antwoordde: "Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag." Jezus zei haar: "Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?" Zij zei tot Hem:"Ja, Heer, ik geloof vast dat Gij de Messias zijt, de Zoon Gods, die in de wereld komt." Na deze woorden ging zij haar zuster Maria roepen en zei zachtjes: "De Meester is er en vraagt naar je." Zodra Maria dit hoorde, stond zij vlug op en ging naar Hem toe. Jezus was nog niet in het dorp aangekomen, maar bevond zich nog op de plaats waar Marta Hem ontmoet had. Toen de Joden die met Maria in huis waren om haar te troosten, haar plotseling zagen opstaan en weggaan, volgden zij haar in de mening dat zij naar het graf ging om daar te wenen. Toen Maria op de plaats kwam waar Jezus zich bevond, viel zij Hem te voet zodra zij Hem zag en zei: "Heer, als Gij hier waart geweest zou mijn broer niet gestorven zijn." Toen Jezus haar zag wenen, en eveneens de Joden die met haar waren meegekomen, doorliep Hem een huivering en diep ontroerd sprak Jezus: "Waar hebt gij hem neergelegd?" Zij zeiden Hem: "Kom en zie, Heer." Jezus begon te wenen, zodat de Joden zeiden: "Zie eens hoe Hij van hem hield." Maar sommigen onder hen zeiden: "Kon Hij, die de ogen van een blinde opende, ook niet maken dat deze niet stierf?" Bij het graf gekomen overviel Jezus opnieuw een huivering. Het was een rotsgraf en er lag een steen voor. Jezus zei: "Neemt de steen weg." Marta, de zuster van de gestorvene, zei Hem: "Hij riekt al, want het is reeds de vierde dag. Jezus gaf haar ten antwoord: "Zei Ik u niet dat als gij gelooft ge Gods heerlijkheid zult zien?" Toen namen ze de steen weg. Jezus sloeg de ogen ten hemel en sprak: "Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt. Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort, maar omwille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt." Na deze woorden riep Hij met luide stem: "Lazarus, kom naar buiten!" De gestorvene kwam naar buiten, voeten en handen met zwachtels gebonden en met een zweetdoek om zijn gezicht. Jezus beval hun: "Maakt hem los en laat hem gaan." Vele Joden, die naar Maria waren gekomen en zagen wat Hij gedaan had, geloofden in Hem.