Dierbaren, nu we vanaf deze zondag opnieuw getuige mogen worden van Jezus’ openbaar optreden in Galilea, valt het reeds meteen op hoe Lucas, in vergelijking met de drie andere evangelisten, een sterke aandacht heeft voor Jezus’ menselijke gevoelens.
We kunnen dit met Paulus’ woorden aan Titus iets diepgaander verwoorden: ‘In Jezus is Gods goedheid en menslievendheid verschenen’ (Tit 3,4).
Of met onze huidige paus in zijn encycliek: “Jezus is het gelaat van de barmhartigheid van de Vader.” In Jezus wordt Gods mede-lijden met de mens vlees en bloed. Een centraal thema dat versterkt wordt door de twee sterke parabels die we enkel bij Lucas vinden: de parabel van de barmhartige Samaritaan en de parabel van de verloren zoon. Diep bewogen zijn, ten diepste begaan zijn met, tot in zijn binnenste geraakt worden door én zich ontfermen, zich erbarmen over: het zijn slechts enkele voorbeelden van Jezus’ ontroering die voorafgaat aan een daad van barmhartigheid voor de ander. Zo vandaag: bij het naderen van de stadspoort van Naïn, wordt Jezus – en Hij niet alleen – ten diepste geraakt bij het zien van een rouwstoet. Van een moeder die het dode lichaam van haar zoon ten grave draagt. “Bij het zien van de moeder werd Hij door medelijden bewogen”, staat er letterlijk (Lc 7, 13) .
Is dat niet het ergste wat die vrouw, wat een mens kan overkomen: een enig kind moeten begraven. Het gaat echter niet om zomaar een vrouw, om niet zomaar een moeder. Het gaat om een weduwe, wiens enig kind, een zoon nog wel, gestorven is. Dat kan niemand onberoerd laten. Want een moeder, anders dan een vader, heeft het leven aan die zoon geschonken. En bij de dood van een jonge zoon of dochter sterft er onwillekeurig ook iets in de moeder die achterblijft. Woorden als ‘Gelukkig heb je nog je andere kinderen’ krijgen soms de pijnlijke nasmaak van zich niet begrepen te voelen. We kunnen gerust zeggen dat elk kind een ‘énig’ kind is, uniek en onvervangbaar. De tijdsgeest van toen maakt dit gemis nog des te groter dan vandaag. Want in Israël van die dagen was de enige zoon van een weduwe de kostwinner van zijn moeder, haar juridische vertegenwoordiger, haar beschermer. Daardoor was een weduwe ook haar sociale en economische zekerheid kwijt. We zouden kunnen zeggen dat haar lot erger was dan dat van een bijstandsmoeder vandaag. Last but not least is er in het verhaal nóg een aspect dat het medelijden van Jezus heeft opgewekt. Voor de Joden betekende de dood van een jonge zoon een straf voor de zonden van de ouders. Dat konden we horen in de eerste lezing wanneer de weduwe tegen de profeet Elia zegt: “Hebt u bij mij uw intrek genomen om mijn zonden openbaar te maken door mijn zoon te doen sterven?”. Weduwen waren op de koop toe ook religieus en daarmee ook sociaal uitgesloten.
Misschien valt het ook u op dat al onze aandacht gaat naar die weduwe gaat, terwijl de titel van dit verhaal verwijst naar opwekking uit de dood, en dit door één enkel gebiedend woord van Jezus . Een wonder dat indruist tegen de wetten van de natuur en wel in zijn sterkst mogelijke vorm: een dode opwekken. Zoals Lucas dit gebeuren beschrijft is het een heel ander verhaal. Want de aandachtige lezen ziet dat Jezus medelijden heeft voor die weduwe en Hij haar uit deze situatie wil redden en aan haar leven de zin en de volheid wil teruggeven. En uit het ontzag waardoor de omstaanders worden bevangen horen we hoe ‘God in Jezus omziet naar zijn volk’. De mensen die Jezus volgenden hebben in Hem Gods kracht en aanwezigheid, zijn erbarmen of barmhartigheid aan de levende lijve ervaren. En dan kunnen we daaraan zelf de nodige persoonlijke invulling geven. God neemt het in Jezus vooral op voor de zwakste mens, voor haar of hem die verloren dreigt te raken. Voor de mens die weliswaar nog leeft, maar reeds afgeschreven en dood is voor de gemeenschap.
In alle oprechtheid moeten we bekennen dat dit verhaal in bepaalde gevallen meer kwaad dan goed doet. In plaats vertrouwen en troost te bieden kan een mens opstandig worden. ‘Waarom moet uitgerekend mij overkomen? Waar blijft die God die omziet naar de mens’, luidt het dan. Jezus zelf had begrip voor deze aanstoot en heeft het zelfs verwoord: “In de tijd van Elia waren er veel weduwen in Israël, maar de profeet werd alleen naar de weduwe van Sarepta gezonden.” Dat is, nota bene, in het land van de heidenen (Lc 4,25-28). Zelf heeft Jezus ook niet alle zieken in Israël genezen. Wat moeten we dan aan met een dergelijk wonderverhaal en wat zal ons antwoord zijn op deze vragen? Net als Jezus in dit verhaal naar de wanhopige toegaat, begrip en mede-lijden toont en kiest voor het leven of het herstel van nieuw leven, net zo moeten ook wij naar de ander toegaan. Niet met een pasklaar antwoord maar met de nodige bewogenheid voor de pijn van die ander. Door te luisteren en de ander te laten aanvoelen dat we zijn/haar vraag, roep of schreeuw ernstig nemen. Want om de wonderverhalen in de H. Schrift te verstaan moeten we beseffen dat het altijd gaat om Jezus in de ontmoeting met mensen met wie hij in contact komt. Hij is geen grote tovenaar, maar verhoudt zich altijd tot mensen. Het is steeds hun lijden, hun uitgesloten worden, hun concrete nood die Jezus zich zo aantrekt dat hij spreekt en handelt. En wanneer het om leven en dood gaat spreekt de Schrift altijd een andere taal spreekt dan die van de exacte wetenschappen. Zo bijvoorbeeld aan het slot van de gelijkenis van de verloren zoon zegt de vader – vol begrip voor de bitterheid van de oudste zoon – tot hem: “Deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” Jezus’ boodschap over dood en leven en ook de tekenen die Hij stelt, verwijzen altijd naar een hogere orde. Naar Gods koninkrijk dat komt en waarvan zich hier en nu al tekenen voordoen. Want God heeft geen andere handen dan de onze’ (Dorothée Sölle e.a.).
1e lezing: 1Kon. 17,17-24; 2e lezing: Galaten 1,11-19; evangelie: Lucas 7, 11-17
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Vervolgens begaf Jezus zich naar een stad die Nain heette; zijn leerlingen en een grote groep mensen gingen met Hem mee. Hij was juist in de nabijheid van de stadspoort gekomen, toen daar een dode werd uitgedragen, de enige zoon van zijn moeder, en deze was weduwe. Een groot aantal mensen uit de stad vergezelde haar. Toen de Heer haar zag, voelde Hij medelijden met haar en sprak: ‘Schrei maar niet.’ Daarop trad Hij op de lijkbaar toe en raakte die aan. De dragers bleven staan en Hij sprak: ‘Jongeman, Ik zeg je: sta op!’ De dode kwam overeind zitten en begon te spreken, en Jezus gaf hem aan zijn moeder terug. Allen werden door ontzag bevangen en zij verheerlijkten God zeggende: ‘Een groot profeet is onder ons opgestaan,’ en: ‘God heeft genadig neergezien op zijn volk.’ En dit verhaal over Hem deed de ronde door heel het joodse land en de wijde omtrek.