Vandaag klinken de woorden van Jezus niet zo mild maar eerder veeleisend. ‘Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij mijn leerling niet zijn’.
Meent Jezus, dat wij al onze relaties moeten verbreken? Liefde tot God en dienst aan de mensen staan toch niet in conflict met elkaar maar juist in elkaars verlengde. Er hoeft geen keuze gemaakt te worden tussen beide maar vóór beide.
De radicale bewoordingen, waarin de voorwaarden Jezus te volgen, moeten wij begrijpen als vermaning voor de halfslachtige mentaliteit. Wie Jezus volgt, moet bereid zijn al het overige los te laten, tot en met zijn eigen leven. Jezus waarschuwt ons om niet te lichtvaardig te denken over het volgen van Hem. Wie mee trekken in de hoop gratis brood te kunnen krijgen, zullen het niet volhouden. Wie denkt dat een tocht met Jezus een tocht is van louter vrede en vreugde, komt bedrogen uit. De slotregel van het evangelie van vandaag kan ons verder helpen. ‘Zo kan niemand van u leerling zijn als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit’. Daar zit de uitleg. Alle bezit, het mooiste, het beste, het dierbaarste, heeft het gevaar in zich dat het ons kan afhouden van God.
We willen wel dichter bij God komen, maar waarschijnlijk houd ons iets tegen. Wanneer we Jezus volgen, dan vraagt Hij ons dat wij op hem helemaal vertrouwen. Maar dat is niet eenvoudig. Daarom roept Jezus zijn volgelingen op hem niet zomaar achterna te lopen, maar goed te bezinnen vooraleer ze beginnen. Het is goed te weten dat niet iedereen zich zomaar, zonder veel moeite, leerling van Jezus kan noemen.
Jezus vraagt voorrang van onze liefde voor God, van wie Hij het beeld en de aanwezigheid is. Als God de eerste mag zijn en als wij helemaal kiezen voor Jezus, komen de dingen in ons leven juist uit. Daarin gaf Hijzelf het voorbeeld toen Hij zei dat zijn ware verwanten zijn degenen, die Gods woord beluisteren en beleven (Lc. 8,21). Het gaat dus om de juiste verhouding in onze liefdesrelaties. Hij zegt niet dat we onze verwanten moeten afstoten. We lezen overigens in het evangelie hoeveel waardering Jezus voor de families koesterde: voor de schoonmoeder van Petrus, die Hij genas; voor het gezin van Lazarus, die Hij aan zijn zusters teruggaf...
Met deze harde bewoordingen wil Jezus zeggen, dat zijn volgelingen hem meer moeten beminnen dan zelfs hun verwanten. Het gelovige leven speelt zich af in het brede spanningsveld tussen de eisen van het evangelie en het concrete leven. Dat vraagt dan ook om een dagelijkse inzet.
1e lezing: Wijsheid 9,13-18b; 2e lezing: Filémon 9b-10.12-17; evangelie: Lucas 14,25-33
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Luke 14:25-33 5 Toen talloze mensen met Hem meetrokken, keerde Hij zich om en zei tot hen: 26 ‘Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij mijn leerling niet zijn. 27 Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn. 28 Als iemand van u een toren wil bouwen, zal hij er dan niet eerst voor gaan zitten om een begroting te maken, of hij wel genoeg bezit om hem te voltooien? 29 Anders zou het hem kunnen overkomen, als hij de fundering heeft gelegd en niet in staat is het werk tot een einde te brengen, dat allen die het zien hem gaan bespotten 30 en zeggen: Die man begon te bouwen maar hij was niet in staat het einde te halen. 31 Of welke koning zal, als hij tegen een andere koning ten oorlog wil trekken, niet eerst overleggen of hij sterk genoeg is om met tienduizend man het hoofd te bieden aan iemand die met twintigduizend man tegen hem optrekt? 32 Zo niet, dan stuurt hij, als de tegenstander nog ver weg is, een gezantschap en vraagt om de vredesvoorwaarden. 33 Zo kan niemand van u mijn leerling zijn, als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit.