Zusters en broeders, spontaan denken wij bij de broodvermenigvuldiging aan de honger in de wereld, aan de miljoenen hongerige en dorstige mensen.
Het zijn er niet vijfduizend maar vele miljoenen, 'vrouwen en kinderen meegerekend'. Daarom horen wij in dit verhaal vooral de dringende oproep om te breken en te delen en zó de honger uit de wereld te bannen. Dat is belangrijk, en hoogst noodzakelijk. Maar toch zouden wij op deze wijze het verhaal van de broodvermenigvuldiging versmallen. Want er gaat iets aan vooraf. Aan het delen gaat het ontvangen vooraf. Wij kunnen slecht delen en uitdelen wat wijzelf eerst ontvangen hebben. Het gaat zeker om de honger van mensen, maar toch op de eerste plaats om Jezus, 'door medelijden bewogen'. Het gaat om Jezus die de honger stilt en mensen verzadigt. Daarna, pas dáárna stuurt Hij ons op weg om op onze beurt uit te delen.
Als wij Jezus vandaag op die eenzame plek aantreffen met zijn leerlingen is Hij daar niet zonder reden. Hij is aan rust en bezinning toe … Eerst was er de pijnlijke afwijzing in ongelovige Nazareth, zijn vaderstad. "Hij is toch maar de zoon van de timmerman?" Nu ontvangt Hij het bericht dat koning Herodes Johannes, op een laffe manier in de gevangenis heeft laten onthoofden. Jezus is diep geschokt. Hij wordt zich bewust van het gevaar dat ook Hem bedreigt. Er gaat van alles door Hem heen. "Hij vaart daarom naar een eenzame plaats om alleen te zijn." Maar,… Hem is geen rust gegund. "Het volk gaat Hem vanuit hun steden te voet achterna." Dan zegt Mattheüs bijna terloops: "Hij krijgt diep medelijden met hen." Dat medelijden gaat verder dan het genezen van zieken of het stillen van de honger tegen de avond. Jezus ziet hoe stuurloos deze mensen zijn, hoe ze richting zoeken in hun bestaan, hoe ze door hun leiders misleid worden en onder druk gezet. Daarom gaat Hij niet in op de goed bedoelde reactie van zijn leerlingen die met veel gezond verstand zeggen: "Stuur die mensen toch weg, ten eerste er is geen eten genoeg voor zovelen, en ten tweede, u was toch naar hier gekomen om wat rust te hebben." Jezus' medelijden is groter dan het gezond verstand van zijn leerlingen. Hij ziet de honger van deze mensen, hun honger naar brood, maar Hij kent ook hun dieperliggende vragen: Is de God uit het verleden van hun volk nu nog actief? Blijft God werkelijk betrokken op zijn mensen, op hun ellende en hun zorgen? Is God een God van vergeving, van troost, van goedheid en liefde? Of dolen zij als mensen zomaar wat rond om op een dag ten onder te gaan alsof zij er nooit geweest waren? Jezus laat niet toe dat zijn leerlingen deze mensen wegsturen.
Het wonder van de broodvermenigvuldiging geeft het antwoord op al hun vragen: God is een God van goedheid, van liefde en trouw. God is een begrijpende God vol erbarmen. Hij geeft hoop tegen alle hoop in. Hij voert zijn volk nog altijd 'naar grazige weiden'(Ps. 23). Hij geeft ons het dagelijks brood. "Jezus slaat zijn ogen ten hemel … Hij breekt de broden, geeft ze aan zijn leerlingen en deze geven ze weer aan de mensen. Allen eten tot ze verzadigd zijn. En er zijn nog twaalf korven over."
Hier moeten wij goed opletten: Jezus brengt de mensen er niet toe om wat zij hebben met elkaar te delen. "Als je maar deelt wat je hebt, is er altijd genoeg." Dat is natuurlijk zo, maar daar gaat het hier niet om. Dit wondergebaar van Jezus verwijst op de eerste plaats naar Jezus zelf en naar God. Het wil duidelijk maken: "Zó is Jezus, zó is God." Met het teken van de broodvermenigvuldiging wil Jezus laten zien wie God is en wie Hij is. Hij laat zien: "Ik ben het die brood, die leven geeft. Ik ben het die verzadiging schenkt." Met dit gebaar wil Jezus zeggen: "Als een goede vader al zorgt voor brood op tafel, hoeveel te meer zal dan God, mijn en uw Vader, zorgen voor het voedsel van ziel en lichaam?" In het evangelie van Johannes zegt Jezus het heel uitdrukkelijk: "Ik ben het brood des levens. Wie tot mij komt zal nooit meer honger hebben. Wie in mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen" (Joh. 6,35). Dat is het eigenlijk wat deze mensen zoeken, wat wij zoeken. Eerst hebben mensen honger naar brood. Als die verzadigd is staat de mens voor de keuze. Ofwel vergeet hij in zijn verzadiging, ondankbaar en zelfgenoegzaam tegenover God, de Gever. Hij vergeet dan ook de eigenlijke honger van zijn hart, maar ziet hij ook niet meer de medemens die honger heeft. Ofwel dankt hij zijn Gever, God, en wordt hij zich bewust van die andere, diepere honger, de honger naar leven en liefde, naar hoop en zin, naar eeuwig leven. En deze diep verzadiging opent zijn hart in medelijden voor zijn medemens.
Zusters en broeders, wat moeten wij nu doen? Ik denk, drie dingen. Ten eerste, en echt als eerste: wij moeten doen wat die mensen daar in Galilea doen: naar Jezus toegaan, Hem achterna gaan, Hem zoeken, Hem toelaten in ons leven. Wij moeten lang naar Hem kijken in ons gebed en Hem zeggen dat wij honger hebben, honger naar van alles maar uiteindelijk toch vooral honger en verlangen naar Hem. Daarna, ten tweede, als Hij ons verzadigd heeft, als wij van zijn overvloed geproefd hebben, als wij vol zijn van Hem, dan niet zelfgenoegzaam onze medemensen wegsturen zoals Jezus' leerlingen wilden doen, maar Jezus' medelijden in ons laten werken, tot wij ten derde, zonder het zelf nog te weten, gaan doen wat Jezus deed, Hem volgen en navolgen: onze ogen ten hemel slaan, de zegen uitspreken, en dan maar breken en delen, ons brood, onze tijd, onze aandacht, en dat zonder einde … 'tot allen verzadigd zijn', verzadigd van Gods liefde, in overvloed. Amen.
eerste lezing: Jesaja 55,1 - 3; tweede lezing: Romeinen 8,35.37 - 39; evangelie: Matteüs 14,13 - 21.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd voer Jezus in een boot naar een eenzame plek om alleen te zijn. Maar het volk kwam dit te weten en zij gingen Hem vanuit hun steden te voet achterna. Toen Hij bij zijn landing dan ook een grote menigte zag, kreeg Hij diep medelijden met hen en Hij genas hun zieken. Tegen het vallen van de avond kwamen zijn leerlingen naar Hem toe en zeiden: "Deze plek is eenzaam en het is al laat op de dag. Stuur dus het volk weg om in de dorpen eten te gaan kopen." "Het is niet nodig dat zij weggaan - zei Jezus hun - geeft gij hun maar te eten." Doch zij antwoordden: "Wij hebben hier niet meer dan vijf broden en twee vissen." Waarop Jezus sprak: "Brengt die dan hier." En Hij gaf opdracht dat het volk zich zou neerzetten op het gras. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, en nadat Hij de zegen had uitgesproken, brak Hij de broden die Hij aan zijn leerlingen gaf en de leerlingen gaven ze weer aan het volk. Allen aten tot ze verzadigd waren en aan overgebleven brokken haalde men nog twaalf volle korven op. Het waren ongeveer vijfduizend mannen die hadden gegeten, vrouwen en kinderen niet meegerekend.