“De droom van vrijheid houdt ons op de been.” Met deze woorden vertelt een inwoner van Aleppo waarom hij nog steeds in de zwaar getroffen stad blijft. Opnieuw is Aleppo ten prooi gevallen aan barbarisme.
Oorlogsrecht, de Conventie van Genève, in Aleppo lijken ze niet meer te bestaan. Bommenregens kennen immers geen genade. Alles en iedereen is een doelwit.
Ziekenhuizen, ambulances, steunpunten van hulporganisaties, de watervoorziening, scholen en crèches, allemaal verpulverd en verwoest. “Ik denk dat ik maar in een tent ga wonen”, aldus de inwoner van deze stad. “Ik snap dat het moeilijk is te begrijpen waarom ik in Aleppo blijf. Het is mijn plicht om hen te helpen. De droom van vrijheid houdt ons op de been.”
Maar, “hoelang moet ik nog roepen, Heer”, hoorden wij zojuist in de eerste lezing, “terwijl Gij maar niet luistert? Hoelang moet ik de hemel nog geweld aandoen, terwijl Gij maar geen uitkomst brengt? Waarom laat Gij mij onrecht lijden, en ziet Gij de ellende maar aan?”
Habakuk leeft in een periode dat zijn land Juda in de ban ligt van grootmacht Babylon. Het zijn de jaren van de Judese koning Jojakim. Naarmate de schatplichtigheid aan Babylon zwaarder wordt, ontpopt Jojakim zich meer en meer als despoot voor zijn eigen volk. Juda bestaat uit een koninklijke elite die zich paleiselijke allures en een grote voet aanmeet. Het volk, daarentegen, wordt uitgebuit en leeggezogen door hun eigen leiders. Het machtsmisbruik van Babylon versterkt de neiging tot corruptie en afpersing bij de leiders van Juda. Met de allures die zij zich aanmeten, halen zij een nog zwaarder juk van Babylon op de hals. Vroeg of laat zal Juda vallen in de handen van deze grootmacht.
En dan doet Habakuk zijn mond open. Hij verzwijgt zijn twijfels en vragen niet. Hij beschrijft wat er allemaal om hem heen gebeurt. Er vindt onderdrukking plaats, en geweld tegen mensen. Hij ziet het dagelijks voor zijn ogen gebeuren. Dat is het onrecht wat hij ziet en aanklaagt, en wat hem doet schreeuwen naar God. Onderdrukking die met geweld in stand wordt gehouden. Het één roept het ander op. De gevechten die geleverd worden, de onenigheid die steeds groter wordt. Er heerst een ware tirannie in het land. Het zijn altijd de armen en kwetsbaren die het zwaarste gelag moeten betalen. En waarom allemaal? Ja, waarom God? Het antwoord op deze vraag krijgen wij in de lezing van vandaag niet te horen. Wel echter op die van een hele andere klacht.
Want, zo luit het protest van Habakuk, het zijn schurken die Babyloniërs. Mogen zij doorgaan met het meedogenloos uitmoorden van de volken? Het antwoord hierop is (tweede deel van de lezing): heb geduld, gerechtigheid zal geschieden. De rechtvaardige zal overwinnen. De rechtvaardige blijft leven door zijn trouw. De droom van vrijheid houdt ons aldus toch op de been.
Maar de apostelen zeiden tot de Heer: “geef ons meer geloof. De Heer antwoordde: als ge een geloof hadt als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen: maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee, en hij zou u gehoorzamen.”
In de evangelielezing van vandaag vragen de apostelen aan Jezus om meer geloof, en daarmee ook om meer vertrouwen in de toekomst. Want de christenen, voor wie Lucas zijn evangelie schrijft, wachten al vele jaren op Christus’ wederkomst. Zij moeten zich leren verzoenen met de gedachte dat zij, in zijn geest, op eigen kracht verder moeten. Aangezien zij voortdurend denken dat zij dat niet kunnen, leert Lucas hun dat ze met een beetje vertrouwen, met een beetje geloof, grote dingen kunnen doen. Met een beetje godsvertrouwen kun je bergen verzetten. Kun je dingen aan waar je als een berg tegen opziet, zoals de parabel van het mosterdzaadje laat zien.
In deze parabel worden een mosterdzaadje en een moerbeiboom tegenover elkaar gezet. De moerbeiboom geldt als een grote boom met een bijzonder wortelvermogen. De ietwat groteske schildering hoe een woord, dat gebaseerd is op een vertrouwen zo groot als een mosterdzaadje, toch nog een wortelvaste boom in zee doet verplanten, wil iets zeggen over wat vertrouwen vermag. Waarschijnlijk houdt ook hier de droom van vrijheid ons dan toch nog op de been.
Je wortels losmaken! Een boom kan dat niet uit eigen kracht … een mens overigens ook niet! De mens zit namelijk diep geworteld in de tijd en maatschappij waarin hij leeft. Hij zit diep geworteld in zijn beroep, traditie en context. Geloven betekent in deze: zich ontwortelen. Een gelovige mens is een ontwortelde mens: een rechtvaardige mens, die blijft leven door zijn trouw aan God. Zo krijgt in de eerste lezing Habakuk als antwoord: heb geduld, gerechtigheid zal geschieden. En de apostelen in het evangelie: met een beetje vertrouwen, met een beetje geloof, kun je grote dingen doen. Kun je bergen verzetten, ook al ziet het nog zo hopeloos uit.
En wij? Wat doet de wereld? Zij kijkt ernaar. Niemand lijkt bij machte om de aanvallen op Aleppo tot staan te brengen. Natuurlijk, mensen met een geweten spreken er schande van. Hier en daar vallen er harde woorden als ‘genocide’ en ‘oorlogsmisdaden’, of probeert men langs diplomatieke weg toch nog tot een oplossing te komen. Maar opnieuw vallen er bommen op de Syrische stad. Is het allemaal dan toch nog zinloos geweest? Ziet het dan toch hopeloos uit? Of houdt de droom van vrijheid niet alleen hun, maar ook ons dan toch nog op de been? Amen.
1e lezing: Habakuk 1, 2-3; 2, 2-4; 2 e lezing: 2 Timoteüs 1, 6-8.13-14; evangelie: 17,5-10
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
De apostelen zeiden nu tot de Heer: ‘Geef ons meer geloof.’ De Heer antwoordde: ‘Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen: Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee, en hij zou u gehoorzamen. Wie van u zal tot de knecht die hij in dienst heeft als ploeger of veehoeder bij diens thuiskomst van het land zeggen: Kom meteen aan tafel en tast toe? Zal hij niet eerder zeggen: Maak mijn maaltijd klaar, omgord je en bedien mij terwijl ik eet en drink; daarna kun je zelf eten en drinken? Moet hij die knecht soms dankbaar zijn, omdat hij heeft uitgevoerd wat hem is opgedragen? Zo is het ook met u: wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd, zegt dan: Wij zijn onnutte knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.’