“Jezus is brood voor onderweg”, zegt de evangelist Johannes. Zoals u weet, spreekt Johannes dikwijls in tegenstellingen. Wij - die van brood gegeten hebben - zullen ongetwijfeld de volgende dag weer honger krijgen.
D.w.z. aan onze materiële wensen komt geen einde. Tegenover het brood dat vergaat en waar wij weer honger krijgen, spreekt Jezus over het voedsel dat blijft. De evangelist Johannes stelt de wereld tegenover het geloof, de onrust van de wereld tegenover de innerlijke rust, die het geloof met zich meebrengt. Het manna werd gegeten, maar het brood des levens, het vleesgeworden Woord, moeten wij in ons opnemen en tot leven laten komen. Ons leven laten raken door zijn Woord in wat wij denken en doen, in wat wij hopen en dromen.
Jezus spreekt over het brood uit de hemel en noemt zichzelf het Brood des levens. Wie dit brood eet zal geen honger meer hebben. Maar hij levert ons helemaal geen kant-en-klaar brood. Hij is meer als het gist waarmee wij ons eigen brood kunnen bakken om zo ons geestelijk leven te voeden en te versterken. Hij is voor ons de inspiratiebron in het dagelijks leven. De inspiratie van idealen, de inspiratie van diepere zingeving en bezieling, de inspiratie van levenswaarheden. Die inspiratie brengt als het ware een soort gistingsproces tot stand waardoor leven en gemeenschappelijk leven zijn ware smaak krijgt. Maar wij moeten dat wel elke dag opnieuw zoeken, zoals het volk Israël elke ochtend op zoek moest gaan naar het manna in droge woestijn.
Jezus biedt zich aan om Hem als ons dagelijkse brood aan te nemen. Tegelijkertijd is Hij het gist waarmee wij ons eigen brood kunnen bakken. Dat is het brood van de dienstbaarheid, het brood van de liefdevolle aandacht en zorg voor elkaar. Wanneer wij zo met elkaar kunnen zijn dan hoeft niemand meer honger te lijden.
Eerste lezing: Ex 16, 2-4. 12-15; tweede lezing: Ef. 4, 17. 20-24; evangelie: Joh. 6, 24-35
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen de mensen bemerkten dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren, gingen zij in de boten en voeren in de richting van Kafarnaum op zoek naar Jezus. Zij vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden: ‘Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?’ Jezus nam het woord en zeide: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet omdat gij tekenen gezien hebt, zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild. Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft om eeuwig te leven en dat de Mensenzoon u zal geven. Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegen gedrukt. Daarop zeiden zij tot Hem: ‘Welke werken moeten wij voor God verrichten?’ Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Dit is het werk dat God van u vraagt: te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft.’ Zij zeiden tot Hem: ‘Wat voor teken doet Gij dan wel, waardoor wij kunnen zien dat wij in U moeten geloven?’ Wat doet Gij eigenlijk? Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat: Brood uit de hemel gaf hij hun te eten.’ Jezus hernam: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel; het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven; want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld.’ Zij zeiden tot Hem: ‘Heer, geef ons altijd dat brood.’ Jezus sprak tot hen: ‘Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst krijgen.