Dierbaren, of mensen oud of jong zijn, ze blijven gefascineerd bij het zien van bergen. Alleen reeds van hoge besneeuwde toppen op een ansichtkaart die schitteren in de zon, gaat er een sterke aantrekkingskracht uit.
Een herinnering aan een unieke ervaring of de stille wens om er nog eens een vakantie door te brengen. Maar wie met het gebergte vertrouwd is en eerder reeds enige ervaring heeft opgedaan met bergtochten weet dat de romantiek en de gedrevenheid om er eens stevig tegenaan te gaan, spoedig plaats maakt voor zware en uitputtende inspanningen waaraan maar geen einde komt. Wij, mensen van de vlakte, willen er zo naar toelopen, maar dat valt dikwijls tegen. Na een stuk omhoog moet er weer afgedaald worden om dan weer naar boven te kunnen klauteren. Maar … eenmaal aangekomen op de top vergeet je meteen die lange tocht, de inspanningen, de pijn. Je beleeft een kortstondige maar onvergetelijke ervaring. Er is het adembenemend vergezicht, de stilte, de zuiverheid en ongereptheid, de hele wereld die aan je voeten ligt. En je zegt bij jezelf: “God, wat mooi!”. Ook al kan je er slechts enkele ogenblikken blijven, dat ene moment heeft meer dan genoeg aan zichzelf. Het bezit een eeuwigheidswaarde die alle moeite en pijn voorgoed doet vergeten. Enkele ogenblikken ben je een heel ander mens, Je gedraagt je anders dan beneden, in het dal van het jachtige leven. Je ervaart meer dan anders je eigen binnenkant: Gods heerlijkheid en je eigen broosheid en nietigheid.
Vermits het Nabije Oosten een bergachtig gebied is, kan het ons niet verwonderen dat er in de Schrift honderden malen over ‘de berg’ wordt gesproken. De plaats bij uitstek waar hemel en aarde elkaar raken, waar God en mens dichter tot elkaar komen. We hoorden het in de eerste lezing hoe Abraham de berg Moria beklom om er zijn veelgeliefde en enige zoon Isaak aan God te offeren. Ook Mozes en Elia met wie Jezus bij zijn transfiguratie in gesprek gaat, hebben er God op een uitzonderlijke wijze ontmoet. Op de Sinaï ontving Mozes (Ex 32-33) de tien leefregels voor zijn volk Israël en Elia vond op de Horeb (1 Kon 19) de nodige hernieuwende inspiratie om als profeet Gods Woorden te doen. Ook Jezus werd gefascineerd door en vertrouwd met het gebergte. Bij Hem had een berg altijd te maken met een vergezicht. Met wat ‘verder reikt’ in zijn leven en in dat van ons, zijn volgelingen. Zo sprak hij op de helling van een berg zijn beroemde rede uit. Woorden, nooit eerder gehoord. Als een nieuwe Mozes verkondigde Hij er Gods Blijde Boodschap. En even buiten Jeruzalem zou Hij uiteindelijk verheven worden met een naam, hoog boven alle namen. De nieuwe Elia, opgenomen in Gods Liefde. Maar tussen beide hoogten in ging Jezus Golgotha op. De berg als dieptepunt van vernedering en als hoogste uitdrukking van gehoorzaamheid. En daarmee het hoogtepunt van Gods liefde die de dood voor altijd heeft overwonnen. Zo ook trok Jezus die dag als naar gewoonte een hoge berg op om er samen met zijn geliefde leerlingen alleen te zijn en te bidden. En uitgerekend op dat moment verschenen Hem Elia en Mozes, zijn lichtende voorbeelden. Waar Hij kwam moesten de mensen onwillekeurig aan Mozes en Elia denken. “Mozes is weer in ons midden” riepen ze dan, of: “Elia is weergekeerd.” Toen Hij hun vertrouwde gestalten zag, straalde zijn gelaat. Jezus als de Christus: een vergezicht, een visioen, een theofanie. Wet, Profeten en Evangelie ontmoeten elkaar. Voor de drie leerlingen is dit een vervroegde paaservaring. Maar ze beseffen het nog niet. Dat zal pas kunnen nadat ze met Jezus eerst de lange doodlopende weg zullen gaan om met Pasen Hem te zien in zijn ware gedaante. Een mens om nooit te vergeten, de verheerlijkte mens, voorgoed op hun netvlies vastgelegd. Petrus had deze verheerlijking graag vastgehouden, voor goed bewaard. Op dat moment klonk er vanuit de wolk dezelfde stem waarmee alles ooit begonnen was aan de oever van de Jordaan. Ze hoefden geen tenten te bouwen, ze hoefden Hem niet vast te houden. Ze moesten veeleer naar Hem luisteren en samen met Hem de berg afdalen want ze moesten met Hem eerst de bittere kelk drinken tot de laatste druppel.
Ook wij maken het soms mee – heel eventjes maar – dat wij Gods ware gedaante zien en aangeraakt worden door zijn Licht. Eeuwigheidervaringen die ons de kracht geven om de lange, lastige veertigdagentijd van het leven verder te zetten of … om deze helemaal opnieuw aan te vatten. Wellicht herkennen we iets van dit onverwacht wonder wanneer iemand iets van zijn diepste binnenkant laat zien. Iets wat hij/zij tot dan toe nooit heeft kunnen zeggen. Wanneer een hand opengaat om te ontvangen of te geven of een traan van verdriet vrijkomt die tegelijk ook een traan van liefde is. Op zo’n moment worden we stil voor het kleine wonder dat aan ons geschiedt. Want meestal is onze binnenkant bedolven onder de as van teleurstelling, pijn, schaamte of verdriet. Het kan gebeuren zomaar in ons dagelijkse vlakke leven, waar we staande moeten blijven terwijl we al te vaak vallen bij de kleinste beproeving.
Martin Luther King heeft ooit zo’n topervaring onder woorden gebracht die hem de kracht schonk om de weg van geweldloos verzet te blijven gaan:
“Ik weet niet wat er zal gebeuren, want moeilijke dagen liggen er voor ons.
Omdat ik op de top van de berg heb gestaan,
maakt dit voor mij niets meer uit.
Zoals alle mensen zou ook ik graag lang leven.
Het is mooi om oud te mogen worden.
Maar dat is nu mijn zorg niet meer.
Ik wil alleen Gods wil vervullen.
Hij heeft mij de berg laten beklimmen
En ik heb het beloofde land mogen zien.
Mijn ogen hebben de heerlijkheid van het komende Godsrijk mogen aanschouwen.
Daarom ben ik zo gelukkig.
Ik maak me geen zorgen meer.”
Eerste lezing: Genesis 22,1 – 2,9a; tweede lezing: Romeinenbrief 8,31b – 34; evangelie:
Marcus 9, 2 – 10
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en bracht hen boven op een hoge berg, waar zij geheel alleen waren. Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd: zijn kleed werd glanzend en zo wit als geen volder ter wereld maken kan. Elia verscheen hun samen met Mozes en zij onderhielden zich met Jezus. Petrus nam het woord en zei tot Jezus: ‘Rabbi, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.’ Hij wist niet goed wat hij zei, want ze waren geheel verbluft. Een wolk kwam hen overschaduwen en uit die wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, luistert naar Hem.’Toen ze rondkeken, zagen ze plotseling niemand anders bij hen alleen dan Jezus. Onder het afdalen van de berg verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat ze gezien hadden, voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan. Zij hielden het inderdaad voor zich, al vroegen zij zich onder elkaar af, wat dat opstaan uit de doden mocht betekenen.