Preek van 8 juli 2018

Preek van 8 juli 2018

Wat is er aan de hand, zusters en broeders, daar in Nazareth, wanneer Jezus er voor de eerste keer in het openbaar optreedt? Hoe kan het toch dat zijn dorpsgenoten hun schouders ophalen en Hem gewoonweg afwijzen? Waarom kan Jezus er geen of maar weinig wonderen doen?

Eerst heeft dat een psychologische of sociologische reden. Want de mens steekt vreemd in elkaar. Er zit heel diep in ieder mens de neiging om wat anders is en vreemd als bedreigend en vijandig te ervaren, en daarom af te wijzen, of zelfs te bestrijden. In de grond is elk menselijk wezen angstig en bang  en tégelijk één en al hunker naar geborgenheid en veiligheid. Wat anders is, is bedreigend. Wie anders is, is de concurrent. Veel menselijke verhoudingen komen daar niet boven uit en blijven lang ons gedrag bepalen. Afwijzing, discriminatie, en zelfs liquidatie zijn daarvan het logische gevolg. ‘Eigen volk eerst’ heeft daar alles mee te maken. Daar zullen de inwoners van Nazareth zeker ook van geweten hebben. Na een kortstondig en vertederend enthousiasme ervaren zij hun dorpsgenoot als anders dan de anderen. Dat wekt argwaan en irritatie. Die Jezus is dan wel één van hen, maar Hij stelt zich nu wel zo heel anders op, zo anders dat het voor hen moeilijk wordt  Hem nog als één der hunnen te beschouwen.  Is Hij soms vergeten dat Hij maar een timmermanszoon is? Denkt Hij dat meer kan doen dan eventueel een preekstoel timmeren? Waagt Hij het er op te gaan staan om te preken voor zijn dorpsgenoten? ‘Zij ergeren zich aan Hem’.

Maar er is meer aan de hand in Nazareth. Ook tegenover Jezus’ boodschap staan zij afwijzend. Die is ook té anders! Jezus’ woorden, zijn verklaring van de Thora zij zijn te groots, te onverwacht, te anders  om een plaatsje te krijgen in hun dorpstrots. Wat Hij zegt strijkt tegen hun godsdienstige haren in. Zoals Jezus spreekt wordt in hun synagoge nooit over God gesproken. Hij zegt wel dat Hij alleen maar zegt wat er in de Wet en de Profeten staat, maar daar hebben zij hun twijfels bij. Ze weten van horen zeggen dat Hij melaatsen aanraakt, Hij laat aanraken door een onreine vrouw ((1,41), dat Hij eet met tollenaars en zondaars (2,15), dat Hij een zieke geneest op de sabbat (3,1),… Dat is toch ongehoord en niet te verenigen met de Heilige God van Israël! Hebben de profeten ook niet gezegd dat, als God verschijnt, dat altijd met macht en heerlijkheid gepaard zal gaan? Het klopt niet met hún geloof! Ja, deze Jezus klopt niet met hun geloof! Hoe komt dat? Hoe kan dat? Eigenlijk hebben de brave gelovigen van Nazareth  de God van hun vaderen aangepast en íngepast in hun godsdienstig systeem. Zij hebben zich van Hem een vast, duidelijk en menselijk beeld gevormd en hun verwachtingen op dat beeld afgestemd. God kan daarom voortaan alleen nog maar doen wat in hun kraam past. Wat daarbuiten valt beschouwen zij zelfs als goddeloos of duivels(Mt.12,24). Zij hebben zo God onschadelijk gemaakt, ongevaarlijk. En nu komt daar die jonge rabbi van alles beweren dat hun leven, hun goede, gelovige gewoontes overhoop haalt. Is God dan niet zoals zij Hem altijd voorgesteld hebben? Het maakt hen onzeker en onrustig. Hier zit de kortsluiting van Nazareth. ‘Daarom verbaast Jezus zich over hun ongeloof’. Hij kon er weinig of geen wonderen doen. Want voor een wonder zijn er altijd twee nodig. Zonder vertrouwen, zonder geloof geen genezingen. Marcus vermeldt wel uitdrukkelijk ‘dat Hij wel een klein aantal zieken genas’. Dat betekent waarschijnlijk dat er toch wel enkelen waren die Hem diep in hun hart vertrouwen schonken.

Hoe is het met ons gesteld, broeders en zusters? Met ons geloof? De mensen van Nazareth houden ons een spiegel voor. Zij stellen vandaag vragen over ons christenzijn. Hebben wij onder druk van persoonlijke omstandigheden, onder invloed van de heersende geseculariseerde cultuur en de alsmaar toenemende vermaterialisering van het bestaan ons beeld van God en dus ons geloof ook langzaam en ongemerkt wat aangepast zodat het niet te veel knelt? Niet te veel eist? Hebben wij misschien God ook ingepast in onze welgeordende wanorde? Hebben ook wij misschien van Hem een ongevaarlijk ‘iets’ gemaakt? Er kan zich op ons hart een eeltlaag vormen die ons ongevoelig en zelfs onverschillig maakt voor de ware en levende God? Zodat wij Hem niet meer herkennen als Hij onze weg kruist. Iemand heeft eens gezegd: ‘Geloven is je laten storen door God’ en: ‘de ware God is Hij die ons soms komt storen’. God komt soms ongelegen en onverwacht, ontregelend en storend. Al wat tegen zit, wat onrust geeft,  alles wat de vanzelfsprekendheden doorbreekt,  alles en iedereen die onverwacht onze wegen kruist,  dat alles houdt een boodschap van Godswege in. Dat alles nodigt ons uit te geloven in God die ons liefheeft. God nodigt uit, God daagt ook uit. Hij stelt gerust, Hij maakt ook ongerust.

De inwoners van Nazareth namen aanstoot aan Jezus. Hij kon er daarom maar weinig wonderen doen. Kan Hij bij ons wonderen doen? Ook maar weinig?  Of toch meer dan in Nazareth? 

 

1e lezing: Ezechiël 2,2-5; 2e lezing: 2 Kor. 12,7-10; evangelie: Marcus 6,1-6
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Hij ging vandaar weg om zich naar zijn vaderstad te begeven en zijn leerlingen gingen met Hem mee. Toen het sabbat was, begon Hij te onderrichten in de synagoge. De talrijke toehoorders vroegen verbaasd: ‘Waar heeft Hij dat vandaan? En wat is dat voor een wijsheid die Hem geschonken is? En wat zijn dat voor wonderen, die zijn handen verrichten? Is dat niet de timmerman, de zoon van Maria en de broeder van Jakobus en Jozef en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?’ En zij namen aanstoot aan Hem. Maar Jezus sprak tot hen: ‘Een profeet wordt overal geeerd behalve in zijn eigen stad, bij zijn verwanten en in zijn eigen kring.’ Hij kon daar geen enkel wonder doen, behalve dat Hij een klein aantal zieken genas die Hij de handen oplegde. Hij stond verwonderd over hun geloof. Jezus ging rond door de dorpen in de omtrek, waar Hij onderricht gaf.