Preek van 7 februari 2021

Preek van 7 februari 2021

“Vroeg, nog diep in de nacht, stond Jezus op, ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats waar Hij bleef bidden”. Broeders, dit is de meest verrassende vermelding in het evangelie van deze zondag. We mogen over dat zinnetje niet heen lezen. Nog op twee andere plaatsen in zijn evangelie vermeldt Marcus dat Jezus gaat bidden. Tussen de eerste broodvermenigvuldiging en het stillen van de storm op het meer in het 6e hoofdstuk. En in de hof van Olijven wanneer Hij, geconfronteerd met zijn eigen lijden en dood, “zich ter aarde werpend de Vader vraagt dat dit uur aan Hem mocht voorbijgaan”(Mc.14,35).

Ook vandaag, na een drukke dag in Kafarnaüm, in de synagoge. Daar heeft Hij, zoals we vorige zondag hoorden, de man genezen die “in de macht was van een onreine geest” (Mc.1,23). Hij heeft de synagoge maar net verlaten of meteen, “onmiddellijk” zegt Marcus met nadruk, roepen de leerlingen Jezus’ hulp in voor de schoonmoeder van Simon die met koorts te bed ligt. “Hij pakt haar bij de hand en doet haar opstaan”. De mensen krijgen er lucht van dat Jezus daar is. En nu de sabbat voorbij is “brengt men allen die lijdend en bezeten waren bij Hem”. En,- zeker met enige overdrijving -, zegt Marcus “heel de stad stroomde voor de deur samen, velen die aan allerhande ziekten leden genas Hij en Hij dreef tal van geesten uit”. “Hij geneest er velen”, zegt Marcus. Dus, niet allemaal. In geen geval heeft Hij, door er enkelen te genezen aan alle menselijke miserie een eind gemaakt. Jezus wordt overstelpt door het lijden van deze mensen, lijden naar lichaam en ziel. Al die lijdende en zieke mensen hebben de klacht van Job op de lippen: “…Ik ken vruchteloze maanden en nachten lang van getob… ‘s Avonds denk ik: wanneer is het morgen En ’s morgens: wanneer is het avond. Zolang het licht is ben ik ziek van onrust. Mijn ogen zullen het geluk niet meer zien”. Job, en alle lijdende mensen met hem, zij zijn één schreeuw naar God. Zij roepen met de psalmist (121,1): “Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mij komen de hulp”. Deze klacht schreeuwt door de eeuwen heen, tot in onze dagen.

Mét die schreeuw in het hart “staat Jezus op, en begeeft zich naar een eenzame plaats om er te bidden”. Wel heel tegenstrijdig op het eerste gezicht. Laat Hij nu die mensen niet in de steek? Zoekt Hij in de stilte niet vooral zijn eigen rust? Distantieert Hij zich zo niet van de mensen en hun lijden? Onttrekt Hij zich hier niet aan zijn opdracht? Op de eerste plaats doet Jezus dit om te voorkomen dat mensen Hem zouden beschouwen als de grote wonderdoener die alle leed van de wereld in een handomdraai zou wegnemen. Hij is niet gekomen om het lijden weg te nemen. Hij is geen wonderdokter. Hij is gekomen om het lijden mee te dragen. “Hij kan meevoelen met onze zwakheden, zegt de Hebreeënbrief, omdat Hijzelf de proef van het lijden heeft doorstaan”(Hebr. 2,18). Jezus gaat nu, alleen, in de nacht, de berg op omdat Hij alle leed van de mensen bij God wil brengen. Hij brengt het lijden bij God, en ook het mysterie van het lijden. Hij bidt daar tot zijn Vader met “onuitsprekelijke verzuchtingen”(Rom.8,26) in naam van alle lichamelijk en geestelijk zieke mensen. Alle noodkreten van de mensheid van alle tijden, noodkreten van mensen onderworpen aan zonde, aan lijden en dood, alle vragen en voorbeden van de hele heilsgeschiedenis die ook altijd een onheilsgeschiedenis zal zijn. Jezus gaat de berg op in het spoor van Abraham (Gen.18) die met God sjachert over de redding van de 10 rechtvaardigen in Sodom. Jezus treedt hier ook in het voetspoor van Mozes die in de strijd met de Amalakieten met opgeheven handen bad tot hij er moe van werd (Ex.17,8-13/Ex.32,11). “Zo gaat ook Jezus in de nacht de berg op om te bidden”.

Broeders, als monniken zijn ook wij geroepen om mét Jezus de berg op te gaan om te bidden, om hier “een huis van gebed” te zijn. Wij zijn daartoe niet alleen geroepen maar ook gezonden. Meer dan ooit moeten wij ons, in deze crisistijd, van die roeping en zending en verantwoordelijkheid bewust zijn. Wij zijn monniken in naam van velen, in naam van alle mensen die onze broeders en zusters zijn. Joe Biden zei bij zijn inauguratie: “Onze wereld schreeuwt in doodsnood”. Die schreeuw moeten wij bij God brengen, moeten wij zijn. Als wij hier eucharistie vieren en psalmen zingen is dat altijd in naam van de Kerk en de wereld. Biddend vertegenwoordigen wij de mensheid. Wie bidt is nooit alleen, maar, juist dan, één met allen en één met alles.

Op het einde van zijn encycliek over de Kerk ‘Evangelii gaudium’ wijdt Paus Franciscus een hoofdstukje aan “De missionaire kracht van de voorspraak”. Hij zegt daar: “Er is een manier van bidden die ons bijzonder stimuleert in de gave van onszelf voor de evangelisatie en die ons motiveert om het goed van de ander te zoeken, namelijk de voorspraak. …. Zo ontdekken wij dat het bidden voor de ander ons niet afleidt van echte contemplatie, want contemplatie die gebeurt zonder de anderen is een leugen”.

Dat ons leven en ons gebed, zoals het gebed en het leven van Jezus, wereldwijd mag zijn en hemelsbreed.

1e lezing: Job 7, 1-4. 6-7; 2e lezing: 1 Kor 9, 16-19. 22-23: evangelie: Marcus 1, 29-39
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd toen Jezus uit de synagoge kwam, ging Hij met Jakobus en Johannes naar het huis van Simon en Andreas. De schoonmoeder van Simon lag met koorts te bed; zij spraken Hem aanstonds over haar. Hij ging naar haar toe, pakte ze bij de hand en deed haar opstaan: zij werd vrij van koorts en bediende hen. In de avond, na zonsondergang, bracht men allen die lijdend of bezeten waren bij Hem. Heel de stad stroomde voor de deur samen. Velen die aan allerhande ziekten leden, genas Hij en Hij dreef tal van geesten uit, maar Hij liet niet toe dat de boze geesten spraken, omdat zij Hem kenden. Vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op, ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats, waar Hij bleef bidden. Simon en zijn metgezellen kwamen Hem achterop en toen ze Hem gevonden hadden, zeiden ze: ‘Iedereen zoekt U.’ Hij antwoordde hun: ‘Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen in de omtrek, opdat Ik ook daar kan prediken. Daartoe ben Ik immers uitgegaan.’ Hij trok door heel Galilea, predikte in hun synagogen en dreef de boze geesten uit.