Preek van 3 februari 2019

Preek van 3 februari 2019

Het is belangrijk om “steeds weer te vertellen en door te vertellen, opdat het nooit weer kan gebeuren.” Deze woorden sprak de burgemeester van Amsterdam bij het Spiegelmonument Nooit meer Auschwitz uit, bij de jaarlijkse herdenking van de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog. “Begrippen als Holocaust, onderduik, deportatie, selectie op het perron van Birkenau”, aldus Halsema, “ze verliezen hun beschrijvend vermogen als we niet steeds herhalen wat de ware betekenis ervan is.”
En daarom, aldus God tot Jeremia, “omgord dan uw lenden, sta op en zeg tot het volk alles wat Ik u opdraag.”
In de tijd van Jeremia is het godsdienstig en moreel verval onder het volk enorm toegenomen. Er is geen ander herstel meer mogelijk dan het volk in ballingschap weg te voeren, om het zo tot ommekeer te brengen. Het is dan ook de taak van Jeremia om ‘uit te rukken en af te breken, te verderven en te slechten’, om daarna te kunnen bouwen en planten. “Omgord dan uw lenden”, zegt God tegen Jeremia, “sta op en zeg tot het volk alles wat ik u opdraag.”
Het volk aanhoort Jeremia’s profetieën over de komende ondergang. Maar zij slaan geen acht op zijn troost, dat het ‘uitrukken en afbreken, verderven en slechten’ slechts een weg naar ommekeer zijn, om hen zo bevrijding en verlossing te kunnen brengen. Deze algehele boodschap komt bij het volk niet aan. Zijn leven lang wordt Jeremia door zijn volksgenoten veracht en bespot. Blijft het ook dan belangrijk om steeds weer te vertellen en door te vertellen, opdat het niet, opdat het nooit kan gebeuren?
“Maar hij gaf er dit antwoord op”, hoorden wij zojuist in het evangelie, “voorwaar, Ik zeg u: geen profeet wordt aanvaard in zijn eigen vaderstad.”
Jezus is in Nazareth, zijn vaderstad. De stad waar hij is grootgebracht, en zijn jeugd heeft doorgebracht. In de evangelielezing van vorige week hoorden we hoe hij daar op sabbatdag naar de synagoge ging, en uit de boekrol van Jesaja las.
Vandaag gaat het verhaal verder. Wij horen hoe de stadsgenoten zich verbazen over de wijsheid waarmee Jezus spreekt. “Is dat niet de zoon van Jozef?”, vragen zij zich af.
Hoe moeten wij deze vraag verstaan? Vaak verstaat men het als een afwijzing van Jezus. Maar uit de reactie van Jezus wordt duidelijk dat de vraag van zijn stadsgenoten niet zozeer gezien moet worden als een verwijzing naar zijn afkomst, maar veeleer als een claim. Hij reageert met het spreekwoord: “Dokter, genees uzelf.” Een spreekwoord dat verwijst naar de vanzelfsprekendheid waarmee men toen begaafdheden of kennis benutte ten bate van de eigen kring. Jezus verstaat de bewondering van zijn stadsgenoten dan ook als een claim op deze vanzelfsprekendheid. Een claim die veronderstelt dat Jezus ook in Nazareth gaat doen wat hij in Kafarnaüm heeft gedaan. Een claim die consequenties heeft voor zijn profetische rol.
In de verwijzingen naar Elia en Elisa zien we de rol van de profeten terugkomen. Meestal verstaat men deze verwijzingen naar de verkondiging aan de heidenen, en dat hiermee het einde van het verbond van God met Israël wordt aangekondigd. Maar het optreden van Elia en Elisa wordt veeleer gekenmerkt door hun verlangen om de band tussen God en zijn volk te herstellen. Door op te treden ten bate van mensen buiten Israël, van buiten de eigen kring, proberen zij juist Israël te bewegen om naar God terug te keren. Israël wordt hier niet buiten- of uitgesloten. Zeker niet! Alleen, een profeet brengt geen voordelen voor de eigen stad en mensen, maar spoort hen aan tot bekering.
In de geest van deze twee profeten laat Jezus aan zijn stadsgenoten zien dat een levenshouding, die het heil voor zichzelf wilt houden en daarom anderen uitsluit, geen heil bewerkt. Daarom houdt hij een pleidooi voor een inclusieve levenshouding. Armen, gevangenen, vreemden en verdrukten horen erbij, evenals mensen die niet tot de eigen kring behoren.
Blijft het dan toch belangrijk om steeds weer te vertellen en door te vertellen, opdat het nooit weer kan gebeuren? In de 1e lezing zijn Jeremia’s woorden van ‘uitrukken en afbreken, verderven en slechten’ een uitnodiging tot ommekeer. En laat de evangelielezing geen exclusieve, maar inclusieve levenshouding zien. God is de Schepper van hemel en aarde. Derhalve wordt niemand buiten- en uitgesloten. Iedereen hoort erbij, zonder uitzondering: armen, gevangenen, verdrukten, vluchtelingen, vreemden, en al diegenen die niet tot de eigen kring behoren.
Niet alleen toen, maar ook nu, vandaag de dag. Want ook nu is er in onze samenleving antisemitisme, islamofobie en xenofobie aanwezig. Is het ook voor ons belangrijk om steeds weer te vertellen en door te vertellen, opdat het nooit weer kan gebeuren? “Begrippen als Holocaust, onderduik, deportatie, selectie op het perron van Birkenau, ze verliezen hun beschrijvend vermogen als we niet steeds herhalen wat de ware betekenis ervan is.” Amen.

1e lezing: Jeremia 1, 4-5. 17-19; 2e Lezing: 1 Kor. 13, 4-13; evangelie: Lucas 4, 21-30
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen begon Hij hen toe te spreken: ‘Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt, is thans in vervulling gegaan.’ Allen bevestigden Hem hun instemming en verbaasden zich, dat woorden, zo vol genade uit zijn mond vloeiden. Ze zeiden: ‘Is dat dan niet de zoon van Jozef?’ Hij zei hun: ‘Natuurlijk zult ge Mij dit spreekwoord voorhouden: Geneesheer, genees uzelf. Doe al wat, maar wij hoorden, in Kafarnaum gebeurd is, nu ook hier in uw vaderstad.’ Maar Hij gaf er dit antwoord op: Voorwaar, Ik zeg u: geen profeet is heilzaam voor zijn eigen vaderstad. En het is waar wat Ik u zeg: in de tijd van Elia immers, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten bleef en een grote hongersnood uitbrak over het hele land, waren er veel weduwen in Israël; toch werd Elia tot niemand van hen gezonden, behalve tot een weduwe in Sarepta in het gebied van Sidon. En in de tijd van de profeet Elisa waren er vele melaatsen in Israël; toch werd niemand van hen gereinigd, behalve de Syrier Naaman.’ Toen ze dit hoorden, werden allen die in de synagoge waren, woedend. Ze sprongen overeind, joegen Hem de stad uit en dreven Hem voort tot aan de steile rand van de berg waarop hun stad gebouwd was, om Hem daar in de afgrond te storten. Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok.