Preek van 27 december 2015

Preek van 27 december 2015

Bij ons thuis, broeders en zusters, stond op de kast de Heilige Familie onder een glazen stolp. Sint Jozef in een wit kleed met een bruine overgooier. Hij houdt zijn linkerhand op zijn borst; in zijn rechterhand een lelie.

Maria in een blauw kleed met sterretjes en over haar hoofd een witte sluier. En tussen hen in het Jezuskind, braaf en aandoenlijk. Mijn vader en moeder hadden het bij het begin van hun huwelijk gekocht op een bedevaart in Scherpenheuvel. Mijn moeder vooral koesterde deze H. Familie onder de stolp. Dat was wat zij met haar gezin voor ogen had en verlangde. Maar… op een goede zaterdagmorgen bij de wekelijkse schoonmaak… Eén van mijn zussen had de beurt om alles af te stoffen. Zij deed dat zó voorzichtig ... of zó ónvoorzichtig dat de stolp brak. Beteuterd, beschaamd en bang, zij met de scherven naar mijn moeder. ‘Och, meiske’, zei mijn moeder ,’zo erg is het ook weer niet, de Heilige Familie leefde toch ook niet onder een glazen stolp, wij trouwens ook niet’. Voortaan was het een Heilige Familie zonder stolp, blootgesteld aan het stof van het dagelijkse leven. 

Inderdaad, als we de verhalen lezen over het jonge gezin van Nazareth, dan zien we dat er hoegenaamd veel veilige en beschermende stolp over hun leven stond. De kindermoord in Bethlehem, de vlucht naar Egypte, en vandaag Jezus die tot grote angst van zijn ouders vermist wordt na de bedevaart naar Jeruzalem. ‘Wat is met Hem gebeurd? Wat is Hem overkomen?’ De stolp is gebroken. Het Kind is spoorloos. Jezus is al twaalf jaar en volgens Joods gebruik een zoon van de wet, een Bar-Mitswah. Hij mag voor het eerst mee naar Jeruzalem om Pasen te vieren, de jaarlijkse feestelijke herdenking van de uittocht uit Egypte. Hij gaat als kind van huis weg aan de hand van zijn vader en moeder. Want in de ogen van zijn ouders is Hij nog maar een kind. Maria spreekt Hem nog als kind aan: ‘Kind, kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan?’ Jezus gaat als kind naar Jeruzalem. Hij komt er als volwassene vandaan. 

De evangelist Lucas heeft vandaag een tweevoudige boodschap. Op de eerste plaats wil hij ons duidelijk maken wie dat Kind is waarvan wij de geboorte vierden. Want die eerste reis van de kleine Jezus brengt Hem naar Jeruzalem om Pasen te vieren. Een klein Pasen voor de kleine Jezus. Het is een paasverhaal in miniatuur. Zo kondigt Lucas al die andere reis naar Jeruzalem aan, de reis die Jezus zal ondernemen om er het nieuwe Pasen van zijn dood en opstanding te vieren. Als zijn ouders hun Kind terugvinden na drie dagen van angstig zoeken, excuseert Jezus zich niet. Integendeel! ‘Wisten jullie dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’ Deze zijn de allereerste worden die van Jezus opgetekend werden. Het is geen kinderpraat meer. Het zijn de kordate en besliste woorden uit de mond van een volwassene, van de volwassen Jezus, de zoon van de Wet, de Bar Mitswa, Met deze woorden formuleert Hij zijn levensprogramma. Heel het evangelie door vinden we deze verwijzing naar zijn Vader als een rode draad terug. Zijn laatste woord op het kruis zal zijn: ’Vader, ik uw handen beveel Ik mijn geest’. Zijn hele leven staat gespannen tussen dat eerste woord in de tempel en dat laatste woord op het kruis. Zijn hele leven was trouw, verbondenheid en gehoorzaamheid aan zijn Vader. ‘Mijn spijs is het de wil van mijn Vader te doen en het werk te volbrengen dat Mij door mijn Vader is opgedragen’ (Joh.4,34). Deze woorden van later beluisteren wij al in de uitspraak van de twaalfjarige Jezus in de tempel. In die zin beschrijft Lucas het verhaal van de terugvinding in de tempel als een openbaring. Zoals Jezus werd geopenbaard aan de herders in de kerstnacht en aan de wijzen uit het Oosten, zo wordt Hij vandaag geopenbaard aan de leraren in de tempel en aan zijn ouders. ‘De leraren in de tempel waren verbaasd over zijn inzicht en zijn antwoorden’. ‘Maria bewaart wat zij nu nog niet begrijpt in haar hart’. 

Tussen de regels door en als achtergrond van het gebeuren rond Jezus lezen wij in het verhaal van Lucas een tweede boodschap. Het zegt namelijk veel over Maria en Jozef en over de wijze waarop zij met hun mysterieuze Kind omgaan. Maria en Jozef leefden niet onder een stolp. Alle ingrediënten voor misverstand en misverstand waren aanwezig. Jozef had erover gedacht om toch maar in stilte van Maria te scheiden. Er moest een engel aan te pas komen om hem daarvan te weerhouden. Er was een groot en niet te peilen geheim, een mysterie tussen hen. Hun Kind was de belichaming van dat geheim. Dat geheim droegen zij samen, in stil en eenzaam geloof. We zien bij Maria en Jozef een grote eerbied voor het geheim dat Jezus is. Zij koesteren het maar leggen er geen beslag op. Zij eigenen het zich niet toe. Zij beseffen dat Jezus hun kind is maar meer nog, kind van zijn Vader in de hemel, dat Hij in het huis van die Vader moet zijn. Is het voor ieder van ons ook niet zo? Naarmate wij dichter bij elkaar leven, meer aan elkaar gewoon worden, stoten wij ook op elkaar eenmalige eigenheid, elkaars mysterie. Ieder mens heeft een heel eigen onvervangbare roeping, een heel eigen en unieke weg te gaan in het leven. Dat mag niet ontsluierd of ontmaskerd worden. In de ander ontsnapt ons altijd iets dat ongrijpbaar blijft. Dat brengt in elk gezin, in elk huwelijk, ook in elke gemeenschap zowel veilige geborgenheid mee als onveilige eenzaamheid. Elk samenleven van mensen is zo kostbaar en kwetsbaar, zo teer en broos. Er moet veel geduld worden en veel vergeven. We moeten, zoals Maria, veel in stilte in ons hart bewaren. 

Broeders en zusters, het leven van de H. Familie speelde zich niet af onder een veilige stolp. Het onze ook niet. Des te meer hebben wij nood aan warmte en genegenheid, aan eerbied en respect voor het eenzame mysterie dat wij zijn, en boven alles hebben wij Gods barmhartigheid nodig en zijn tedere liefde. Amen. 

Eerste lezing: 1Sam. 1,20-22.24-28 ; tweede lezing: 1Joh. 3,1-2.21-24; evangelie: Lucas 2,41-52. 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
Zijn ouders reisden ieder jaar, bij gelegenheid van het paasfeest, naar Jeruzalem. En overeenkomstig het gebruik bij dit feest gingen zij opnieuw daarheen toen Hij twaalf jaar geworden was. Maar na afloop van die dagen bleef het kind Jezus, terwijl zij terugkeerden, in Jeruzalem achter, zonder dat zijn ouders het wisten. In de mening dat Hij zich bij de karavaan bevond, gingen zij een dagreis ver en zochten Hem toen onder familieleden en bekenden. Omdat zij Hem niet vonden, keerden zij al zoekende naar Jeruzalem terug. Pas na drie dagen vonden zij Hem in de tempel, waar hij te midden van de leraren zat, naar wie Hij luisterde en aan wie Hij vragen stelde. Allen die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn begrip en zijn antwoorden. Toen zij Hem daar opmerkten, stonden zij verslagen. Zijn moeder zei tot Hem: ‘Kind, waarom hebt Ge ons dit aangedaan? Denk toch eens met wat een pijn uw vader en ik naar U hebben gezocht.’ Maar Hij antwoordde: ‘Wat hebt ge toch naar Mij gezocht? Wist ge dan niet, dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’ Zij begrepen echter niet wat Hij daarmee bedoelde. Hij ging met hen mee naar Nazaret en was aan hen onderdanig. Zijn moeder bewaarde alles wat er gebeurd was in haar hart. En met de jaren nam Jezus toe in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen.