Preek van 25 oktober 2020

Preek van 25 oktober 2020

Broeders en zusters, het klooster wordt de schola caritatis genoemd: een school waar wordt geleerd te leven in broederschap, liefde en barmhartigheid. Het is een handboek voor de religieuze gemeenschap, geïnitieerd door de monniken van het eerste uur van onze orde.

De kerk kunnen we de ‘school van de liefde’ noemen. De plek van de liefde, de plek waar we de liefde in gemeenschap met Christus leren en gestalte mogen geven om vandaar met deze bagage onze weg in de wereld te vervolgen. De mens leert in de meeste gevallen door zijn ouders en door zijn persoonlijke ervaringen in het leven wat liefde is. Vooral als afhankelijke baby is het nog heel eenvoudig bemind te worden. We zijn zo afhankelijk dat het op de voorgrond staat. De liefde die we in de geloofsgemeenschap leren, is van een andere orde. Deze school van liefde is gebaseerd op het geloofsgoed. De liefde ervaren in het geloof is wat we genade mogen noemen. Daar hebben we wel wat regels voor nodig. We hebben het dan namelijk over de basis van ons geloof: de Tien Geboden of de Tien Woorden. Zij vormen met elkaar de basis onder het totale menselijke bestaan. Dat is niet enkel aan religie gebonden. Het is geworden tot een fundament onder het leven van de wereldsamenleving. Vele nationale rondwetten en de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties hebben zich er door laten inspireren.

Het basisonderwijs van de liefde wat we nodig hebben, wordt door Jezus onderwezen: ‘Heb God lief en daaraan gelijk: heb U naaste lief als uzelf’. Deze woorden zijn niet als zodanig gebeiteld in de stenen platen. Jezus heeft ze zo vertaald voor ons. Jezus kijkt ons aan en antwoordt op de meest existentiële vraag in het leven waar het om draait tussen God en de mensen, want die relatie is de basis van alles. De liefde voor God en voor elkaar, waarbij het ijkpunt is de liefde voor de ander: haar of hem zou ik moeten liefhebben als mijzelf.

Broeders en zusters, zegt het ons vandaag nog iets? We leven in een waanzinnig onzekere tijd. Wat vandaag gangbaar is, kan morgen 180˚ anders zijn. De mens lijkt zijn eigen vijand te zijn geworden en onze medemens lijkt een potentiële besmettingsbron te zijn geworden. Dat gaat niet alleen op, omdat hij feitelijk een coronavirus-drager kan zijn, maar door zich niet aan de regels te houden kan hij mij ook al in gevaar brengen.
Onze dagdagelijkse vragen zijn: ‘Wat brengt de toekomst’, ‘Waar gaat het naar toe?’, ‘Wat gebeurt er als ziek word’? We weten het niet. We kunnen er geen antwoord op krijgen. Ik hoor alleen maar vanuit mijn kloostercel meer de sirenes van ambulances gaan op weg naar een plek waar zorg nodig is. Kunnen wij dan veilig achter de kloostermuur blijven zitten en hopen dat deze beker ons voorbij gaat? Kunt u thuis opgesloten blijven en er weer uitkomen wanneer het allemaal voorbij is? Nee, dan zouden we het antwoord van Jezus ver van ons afwerpen: ‘Heb God lief en heb u naaste lief als uzelf’. Waarom is het tweede woord gelijk aan het eerste? Er is eigenlijk maar één antwoord mogelijk, want in het scheppingsverhaal staat het al: wij zijn geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Als dat de start is bij de schepping van de mens, dan kan het niet anders dat wij in onze naaste in God ontmoeten.

De vraag aan Jezus komt niet uit de lucht vallen. In de dagen van Jezus aardse leven werd voortdurend de discussie gevoerd over het totaal van de 613 geboden die de Thora bevatte.  Het liep zo vaak uit op haarkloverij. Wat men blijkbaar niet goed begreep is, dat de Thora géén wetboek. Het is een weergave van God die ons liefdevol en verlangend de weg naar het leven wijst. En Jezus’ antwoord is niet meer en niet minder: ‘heb lief, heb lief’. Daarmee citeert Hij uit het Sjema, het Joodse Onze Vader, dat voortdurend wordt gebeden. Die woorden moeten we blijven koesteren. Letterlijk wordt er gebeden: ‘Heb je naaste lief, Ik ben de Heer uw God’. Naast het liefhebben van uw God komt nu het liefhebben van uw naaste te staan. Praktisch houdt dat in dat deze woorden ons leren, dat als we in de spiegel kijken iemand zien die naar Gods beeld is geschapen en op Hem gelijkt. En dan, wat doe je dan? Want dat beeld en die gelijkenis zijn niet te ontkennen. In dat beeld van God is Christus voor ons het meest tastbaar. Onze grote roeping en uitdaging zijn vooral op Hem te gelijken. Hem aankijken in Zijn liefde doet ons stralen gelijk Zijn liefde. Dat kan geen passiviteit verdragen. Paulus gaat nog een stapje verder: ‘Wie de ander lief heeft, heeft de hele wet vervuld’. Met andere woorden: hij hoeft niet aan al die 613 regeltjes te denken; door de ander lief te hebben, doet hij dat al..

Het vraagt een heel leven lang om Gods liefde te beschouwen. Dat is moeilijk. Monniken noemen het contemplatie God voortdurend in de ogen kijken en je laten doordrenken met zijn liefde. Maar bij contemplatie hoort ook actie. Die actie bestaat uit de liefde voor onze naaste. Dat vraagt om compassie en om verbinding, en dat is niet vrijblijvend. We kunnen geen voorkeursmaatregelen hanteren. De liefde voor de naaste omvat iedereen. Paulus heeft lang niet altijd ervaren dat God aan zijn zijde stond en hem vervulde met liefde. Hij spreekt erover dat God soms ver weg lijkt, zodat hij hem niet kan liefhebben, denkt hij. Hij geeft dan ook de suggestie: ‘Laten we dan beginnen bij de naastenliefde’. Die liefde krijgt vorm in vrede, geduld en medeleven met onze naaste. Dat haalt ons vijandsbeeld onderuit. Het geeft ons de energie en ruimte om los te komen van onszelf en de ander als naaste te zien die ons nodig heeft zoals wij ook hem nodig hebben. Deze bijzondere tijd laat zien dat er heel veel mensen klaar staan om ons te beminnen. Laten we hen volgen, omdat het onszelf en de wereld terugbrengt naar wat het kan zijn: een aards paradijs.

1e lezing: Exodus 22, 20-26; 2e lezing: 1 Tess. 1, 5c-10; evangelie: Matteüs 22, 34-40
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwamen de Farizeeën bijeen, toen zij vernamen dat Jezus de Sadduceeën de mond gesnoerd had. En een van hen, een wetgeleerde, vroeg Hem om Hem op de proef te stellen: ‘Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet?’ Hij antwoordde hem: ‘Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.’