Preek van 21 juni 2020

Preek van 21 juni 2020

Broeders, mijzelf ter voorbereiding van deze homilie door de lezingen heen werkend, lieten mij twee woorden niet meer los. Ik verzette me ertegen, want ik dacht eerst  er toch meer in te lezen en dat is er ook. Maar in mijn ogen bleven deze vanwege de thema mij niet meer los; de rest werd bijzaak.. Allereerst kwam er het woord luisteren. Dat is ons allemaal vertrouwd. Onze Heilige Vader Benedictus begint zijn Regel voor monniken er mee: ‘Luister’. Ik heb er altijd in gelezen: luisteren in de zin van jezelf op een contemplatieve manier openstellen, luisteren naar de stilte in je omgeving, luisteren naar de nood van je medebroeder, luisteren naar wat er achter het luisteren valt te horen. En degene die luistert, kan er altijd nog wat anders horen: het fluisteren, het fluisteren van Gods Geest die ons iets te zeggen heeft over hoe wij met het beluisterde om kunnen gaan.

En dan komen we uit bij de pointe van zowel de tekst in Jeremia, die in de Romeinenbrief en in het evangelie van vanmorgen: fluisteren. Er komen drie vormen van fluisteren in de teksten voor die geheel verschillend zijn en die vragen om luisteren naar het fluisteren. Het is haast een alliteratie, een stafrijm maar dan niet op de eerst letters gefocust. Het is meer een tautologie, het eerste woord wordt versterkt door het tweede van gelijke klank, waardoor de tekst vol gaat staan van spanning. In de psalmen zouden we het parallellisme noemen, maar dan wordt herhaald in andere woorden.

Bij Jeremia horen we een gefluister wat bol staan van angst: men spreekt over mij, er is roddel en achterklap, het gebeurt achter mijn rug. Ons leven is er vol van. Je komt de refter in waar twee broeders staan te praten en tegelijk wordt het stil. Ik weet niet hoe het bij u werkt, maar ik denk gelijk: ‘ze hebben het over mij’. Zo komen we in ons leven duizend en een keer dit soort situaties voor. Het gefluister droogt gelijk op als anderen in de buurt komen. Het maakt onzeker en angstig. Jeremia roept in de tekst machteloos Gods hulp in.

In de Romeinenbrief gaat het over luisteren. Adam heeft geluisterd naar influisteringen die helemaal fout blijken af te lopen. Niets is minder waar. Het toegeven aan de influistering leidt uiteindelijk naar vrijheid. Het paradijs is mooi, maar als je niet aan de lijve hebt ervaren hoe het daarbuiten is, dan hebben we ook niets gemist. Door schade en schande wijs worden, leidt tot volwassenheid en tot gelijkwaardigheid in de relatie tot God. Door Adam en Eva weg te sturen, geeft Hij de mens ook zijn ultieme vrijheid en verantwoordelijkheid. Het loopt, en we zien dat deze dagen heel duidelijk, uiteindelijk moeizamer en pijnlijker dan het leek, wanneer de ene mens denkt zich meer vrijheid toe te kunnen eigenen en zich verheven voelt over de anderen. De vrijheid door God gegeven is er voor iedereen. De mens die het gestalte heeft gegeven, is uitgekomen bij hele lelijke uitwassen als slavernij, racisme en milieurampen. We kunnen de agressie die een uiting is van onnoemelijke pijn en leed, veroordelen. Maar doen we dat ook naar de agressoren die heel veel buiten hun boekje zijn gegaan. Het meeste geld stroomt nog steeds die kant uit. Maar het meest pijnlijke is, dat we niet naar God hebben geluisterd of dat wij zijn woorden volledig hebben vervormd. Hier heeft het fluisteren achter het luisteren naar zijn Woord niet gewerkt. Daarom kon Hij nog maar één ding doen: zijn meest geliefde zijn Zoon geven.

Jezus in het evangelie van vanmorgen rekent af met de angst voor het foute gefluister. Als hij het woord fluister gebruikt, is dat uiteindelijk het gefluister waar het omgaat, de kern van de betekenis van het woord. De inhoud van het gefluister bestaat uit bevrijdende woorden die vragen om van de daken de worden geschreeuwd. De ultieme vrijheid door God gegeven wordt in deze dagen dan ook gescandeerd. Het wordt groot verlicht door de schijnwerpers di erop staan gericht. Het is een antwoord op een ander gefluister.  De laatste snik: ‘I cann’t breathe’. Omdat alle leven uit je wordt gedrukt, moet het van de daken worden geschreeuwd: het makkelijker te worden dood geschoten omdat je zwart bent, een gekleurde Amerikaan die al bang wordt als hij een politieauto ziet, ofschoon zij onze rechtsbeschermers bij uitstek zijn. Een gekleurde man in Nederland in een Mercedes is per definitie verdacht en er zijn politiemannen die zich Marokkanen-verdelgers noemen: natuurlijk alleen erkennend fluisterend achter in de gang of anoniem op social media. Wij beluisteren het: Jezus roept ons op om het van de daken te schreeuwen.

Dan blijft er nog een heel kwetsbaar geluister naar gefluister over. Als iemand oprecht iets fluisterend meedeelt, gaat dat vaak om iets wat heel gevoelig of intiem is. Je moet je oor vaak tegen de mond van de spreker houden om het te kunnen verstaan. In onze dagen van vele stervenden zijn er vele fluisterende woorden gesproken, vaak maar in één oor. Zelfs soms zonder een oor van vlees en bloed, maar dan nog in het oor van God. Er is veel fluisterend gehuild uit wanhoop. Dat is het gefluister van God. Soms zijn we één van de gelukkigen die dat mogen opvangen. Het fluisterend huilen is het huilen van God, die net zo machteloos is dat het zo uit de hand kan lopen. Het fluisterende laatste woord van de stervende is het fluisterende woord van God, waarin God en mens elkaar omarmen. Als je daar getuige van mag zijn, word je erin opgenomen. De laatste fluistering van een broeder was: ‘het is goed zo,’ en God nam hem weg. Maar bij een ander was het: ‘ik wist niet dat dood gaan zo moeilijk was.’ Daar was God ook bij, maar net zo machteloos als de omstander. Dat schreeuw je niet van de daken, maar we hebben wel de plicht van de daken te schreeuwen. Dat iedereen recht heeft op een rechtvaardig menselijk sterven. Als we goed luisteren, horen we God fluisteren en dan is de mens aan de beurt om te komen tot een strijdbare rechtvaardigheid.

1e lezing: Jeremia 20, 10-13; 2e lezing: Romeinen 5, 12-15; evangelie: Matteüs 10, 26-33.
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn apostelen: ‘Weest niet bang voor hen. Niets is bedekt of het zal onthuld, niets is verborgen of het zal bekend worden. Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht, en wat ge u in het oor hoort fluisteren, verkondigt dat van de daken. Weest niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel; vreest veeleer Hem die en ziel en lichaam in het verderf kan storten in de hel. Verkoopt men niet twee mussen voor een stuiver? En toch zal buiten de wil van uw Vader niet een mus op de grond vallen. Bij u echter is zelfs ieder haar van uw hoofd geteld. Weest dus niet bevreesd; gij zijt toch meer waard dan een zwerm mussen. Ieder die Mij bij de mensen belijdt, hem zal ook Ik als de mijne erkennen bij mijn Vader die in de hemel is. Maar ieder die Mij zal verloochenen tegenover de mensen zal Ik ook verloochenen tegenover mijn Vader die in de hemel is’ .