Preek van 19 januari 2020

Preek van 19 januari 2020

Broeders en zusters, weten we eigenlijk wat we bidden tijdens de eucharistie. We herhalen het drie keer: ‘Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld’. Het is eigenlijk een wat ruwe uitspraak. We zijn over het algemeen vertederd door lammetjes en als kinderen de eerste lammetjes weer in de wei zien, willen ze er naar toe en ze aaien. Een lammetje heeft een hoge aaibaarheidsfactor en wij krijgen aangeboden om daar zomaar onze zonden over uit te storten: een loodzware last, lijkt me zo.
In de evangelielezing verwordt het lam tot een beeld, een metafoor, die de zonden van de wereld op zich neemt. Wij mensen zijn er vanaf en het onschuldig lam zal eraan sterven, zoals ook de zondebok op de grote verzoendag in het joodse geloof, Jom Kippoer, volgeladen wordt met zonden de woestijn wordt ingestuurd, en waar hij zeker niet zal overleven.

Wat is het, dat de mens een bliksemafleider nodig heeft om zijn zonden langs te laten wegglijden alsof hij er daarmee vanaf is? Dat kan toch zo niet werken en het heeft geleid tot momenten in de geschiedenis waarin vragen werden gesteld die absoluut niet kunnen. Maar daarover later. 
De lezing uit Jesaja is verbazingwekkend. Het is een oud voorchristelijk geschrift waarin de profeet de uniciteit van het joodse geloof doorbreekt. Vele malen wordt er in de Bijbel herhaald, dat het joodse volk het uitverkoren volk is. Zij zijn, in de ogen van God, zijn volk. Aan hen heeft Hij zich geopenbaard. Jezus, in de eerste dagen van zijn actieve optreden herhaalt het meerdere keren. Er lijkt een kantelpunt te zijn. Nadat een niet-joodse vrouw Hem voorhoudt dat zelfs honden nog iets krijgen wat van de eettafel valt, lijkt Hij te buigen. Is het voortschrijdend inzicht of hebben we de vroegste signalen niet goed hebben begrepen? Ik zou het niet kunnen zeggen. Jesaja is duidelijker. Hij doet alvast een aftrap voor het latere missiewerk van Paulus die zich na zijn bekering richt op de heidenen. Het is opvallend: in het jodendom zien we door de geschiedenis heen nauwelijks enige bekeringsdrift.

Er is een overeenkomst tussen de Oudtestamentische lezing en het evangelie. Allebei gaan ze uit van een heel jong leven dat nog onbevlekt is. We zouden kunnen zeggen; ‘sinproof’, zondenproef. Bij Jesaja is het vervat in de woorden: ‘vanaf de moederschoot’, een pasgeboren baby dus. Bij de evangelist komen de woorden uit de mond van Johannes, de aankondiger of voorganger van Jezus, in de vorm van een lam: ‘Ik, kind uit de moederschoot’, ‘ik, kind als een lam’. Want zo mogen we beide lezen. Het zijn niet zo maar verhalen waar we naar luisteren. Het zijn verhalen die ook ons betreffen en waar we midden instaan. Maar vreemd is wel dat Jesaja het geloof opentrekt en ook de heidenen wil bereiken,  terwijl Johannes de Doper expliciet Israël noemt. Niet meer en niet minder. Het heeft er iets van weg dat Jezus eerst een soort inwerktijd krijgt met een focus op Israël, conform het oude verhaal en pas later openbreekt.

Ik heb het er al even over gehad. In de naam van het lam zijn er ook vragen gesteld die echt niet kunnen. Wij, Nederlandse christenen en vooral in Europa, leven nog steeds met het drama van de Shoah, de moord op meer dan 6 miljoen joden. Onze vragen cirkelen rond: ‘hebben we genoeg gedaan om onze joodse broeders en zusters van dezelfde God te beschermen?’ Dit jaar vieren we dan wel 75 jaar bevrijding, maar we gedenken niet 75 jaar verder leven met het trauma van vermoordde familie of een verblijf in het concentratiekamp. En onze vragen als: ‘hebben we genoeg gedaan en waarom zijn er juist in Nederland zoveel joden gedeporteerd?’ staan niet in verhouding tot de trauma’s van onze broeders en zusters die levenslang hebben gekregen… en ook hun kinderen en hun kleinkinderen. Een van de vragen die is gesteld is: ‘waarom hebben de joden zich als makke lammeren naar de slachtbank laten leiden?’ Afgezien van het feit dat het niet waar is, kun je  je toch wel voorstellen dat je in je eentje tegen deze moordmachine niets had in te brengen. Velen hebben gevochten als een leeuw en zo konden anderen het alleen volhouden door het Sjema Israël, het Joodse Onze Vader, op te lippen te nemen.
Deze vraag suggereert dat zij het aan zichzelf hadden te danken en dat wij christenen daardoor vrijgepleit zouden kunnen worden, maar dat is een grote ontkenning van de waarheid, een gotspe. Ik vraag me af: ‘waarom proberen wij christenen, die bekennen van schuld, vragen om vergeving  en de wil om te verzoenen zo hoog in het vaandel hebben staan, dat allemaal op het Lam stapelen. Het lam Gods,  dat de zonden van de wereld en van ons afneemt. We zijn dan niet klaar. Voor onze tekortkomingen en fouten hebben we de verantwoordelijkheid te dragen. Het lam Gods dat de zonden wegneemt geeft ons de verlichting van het delen van de zonden, van het niet alleen te hoeven dragen. Maar het grote werk komt nog. Na Gods steun te hebben gevraagd, hebben we nog vele stappen te zetten. We hebben het als het kan, goed te maken. We hebben de opdracht voor het aangedane leed vergeving te vragen. We hebben op nederige wijze aan verzoening te werken en niet als een niemendalletje, maar echt als een actieve daad waarbij de ander het tempo bepaalt. En als dat allemaal niet meer mogelijk is, kan God ons vergeving en verzoening schenken. Maar dat gaat niet zomaar. Bekering is de voorwaarde. In ons gedrag hoort ommekeer thuis: ik zie in dat ik fout was en nooit meer zo. Alleen door die verandering kan het lam de zonden dragen en voor ons sterven anders is het voor niets geweest.

1e lezing: Jesaja Jesaja 49, 3.5-6; 2e lezing: 1Kor. 1, 1-3; evangelie: Johannes 1, 29-34
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zag Johannes de Doper Jezus naar zich toekomen en zei: ‘Zie, het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt.  30 Deze is het van wie ik zei: Achter mij komt een man die voor mij is, want Hij was eerder dan ik.  31 Ook ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israel geopenbaard zou worden, daarom kwam ik met water dopen.’  32 Verder getuigde Johannes: ‘Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op Hem rusten.  33 Ook ik kende Hem niet, maar die mij gezonden had om met water te dopen, Hij had tot mij gesproken: Op wie gij de Geest zult zien neerdalen en blijven rusten, Hij is het die doopt met de heilige Geest.  34 Ik heb het zelf gezien en ik heb getuigd: Deze is de Zoon van God.’