Preek van 19 april 2020

Preek van 19 april 2020

Het evangelieverhaal dat we ook dit jaar op deze tweede zondag van Pasen horen wordt wat te gemakkelijk het evangelie van de ‘ongelovige Thomas’ genoemd. Hij is inderdaad de hoofdfiguur die de tegenstelling oproept tussen geloof én ongeloof of ontkenning. tussen ‘geloven zonder te zien’ én ‘eerst zien en pas dan geloven’. Dit is jammer want dit verhaal wordt daarmee versmald tot een zwart-wit tegenstelling waarbij Thomas tegenover de tien wordt geplaatst. En dit terwijl Thomas heel uitdrukkelijk ‘één van de twaalf’ wordt genoemd. Is er iets mis wanneer we de verrijzenis van Jezus zo maar voor waar aannemen?
Twijfels zijn in dit geval toch wel normaal? In de vier paasverhalen gaat het toch om twijfel, onzekerheid, verwarring, angst en verbijstering. En is Thomas, net als Maria Magdalena en de twee leerlingen van Emmaüs niet juist het prototype van al Jezus’ leerlingen, van de eerste gemeente tot wie Johannes de evangelist zich richt? Uit het weinige dat we uit betrouwbare bron over Thomas weten komt toch een genuanceerder en herkenbaar beeld naar voren. Voor het eerst komt hij in beeld wanneer Jezus' vriend Lazarus op sterven ligt. Jezus en de twaalf zijn op weg naar Jeruzalem, alwaar het gevaar voor Jezus’ leven steeds dreigender wordt.
Thomas spreekt op dat moment uitzonderlijk moedige taal wanneer hij zegt: 'Laat ons met Jezus meegaan om samen met Hem te sterven.' Hij lijkt daarin een beetje op Petrus die bereid was om met Jezus de dood in te gaan. En hij komt net als Petrus vrij kort daarna tot het beschamend inzicht hoe groot zijn mond maar klein zijn hart is wanneer het er effectief op aankomt. Kennen wij niet soortgelijke impulsieve en overtuigde uitspraken uit ons eigen leven? Zo van, voor die mens zou ik me onvoorwaardelijk en op elk moment helemaal geven.

Enkele dagen later, tijdens het Laatste Avondmaal, is Thomas niet meer zo onbesuisd en maakt hij een wending van honderdtachtig graden. Want, wanneer Jezus voorspelt: 'Jullie kennen mijn opdracht en weten waar ik heen ga', is hij de enige die durft verwoorden wat de anderen ongetwijfeld ook denken: “Heer, wij weten niet waarheen Gij gaat, hoe zouden wij dan de weg kennen?’ Het is geen vraag uit nieuwsgierigheid maar een eerlijke bekentenis van verbijstering. Alles wat Thomas had gepland om samen met Jezus te doen, stort die avond tijdens dat samenzijn in elkaar. Wat voorheen zo vanzelfsprekend en helder was, is nu troebel en lijkt onmogelijk geworden. Ook voor ieder van ons zijn er momenten waarop heel ons voorbije leven in vraag wordt gesteld en wat nog komen moet op losse schroeven komt te staan. Heel je leven heb je geloofd In God en in het geschonken leven maar plotseling en onverwacht krijg je in enkele woorden te verstaan dat je aan een ongeneeslijke en terminale ziekte lijdt. Of een geliefd iemand sterft onverwacht of een hele onderneming mislukt. Op zo’n momenten maakt ook je geloof een crisis door. Dan dool je letterlijk of figuurlijk rond, niet wetend waarin en waaruit.

Die avond van de eerste dag, zo verhaalt Johannes, hadden de leerlingen zich opgesloten voor de joden, enkel nog bekommerd om het zelfbehoud én zeker ook omdat alles waarin ze geloofd hadden in één ruk was weggeveegd. Maar één van hen, Thomas, die de laatste dagen vrijmoedig tegenover de Meester had gesproken (Joh.11,16; 14,15), uitgerekend die ene is er niet bij! Hij doolt rond in de straten van Jeruzalem, compleet onderuitgehaald, alleen en in zichzelf gekeerd omdat hij nu aan niemand nog enige boodschap heeft. En blijkbaar op de achtste dag van de week - de dag waarop de Messias zal verschijnen en alles opnieuw begint – zoekt hij opnieuw aansluiting bij de groep. Maar die terugkomst werkt aanvankelijk averechts: hij voelt zich als een buitenstaander, een toeschouwer. Want Thomas is een nuchter man. De verrezen Heer is toch geen engel of geen fee, maar de gekruisigde Jezus. Als Christus verrezen is, dan moet Hij de door wonden getekende Jezus zijn. Aan dat geloof houdt Thomas vast.

Johannes zag het lege graf en geloofde, Maria van Magdalena zag haar Leraar en wou Hem vasthouden, de leerlingen zagen Hem die avond en geloofden Hem aan zijn woord van vrede en verzoening. Thomas echter geloofde Hem en mocht de wonde aanraken Om in die wonde de offerdood te zien die de Heer had doorstaan. De genezing namelijk van alle wonden die mensen elkaar en God aandoen. En wanneer Thomas deze naam ‘Mijn Heer en mijn God’ uitroept gebeurt er een omkering van waarden. Want het is een titel die de Romeinse keizer toekomt En die nu aan de gekruisigde jood wordt toegekend. En dus is niet de machthebber nog langer goddelijk, maar de vermoorde profeet uit Nazareth.

Met deze geloofsuitspraak eindigt Johannes zijn oorspronkelijk evangelie. Het is de belijdenis waarmee hij zijn geloof uitspreekt en waartoe hij zijn evangelie heeft geschreven opdat wie het leest of hoort ‘geloven zal dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat wie gelooft, leven zal bezitten in zijn naam’ (Jo 20,31).

1e lezing: Handelingen 2, 42-47; 2e lezing: 1 Petrus 1, 3-9; evangelie: Johannes 20, 19-31
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In de avond van die eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij u.’ Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: ‘Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u.’ Na deze woorden blies Hij over hen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.’ Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was echter niet bij hen, toen Jezus kwam. De andere leerlingen vertelden hem: ‘Wij hebben de Heer gezien.’ Maar hij antwoordde: ‘Als ik niet in zijn handen het teken van de nagelen zie en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik het niet geloven.’ Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen, en nu was Tomas er bij. Hoewel de deuren gesloten waren, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij u.’ Vervolgens zij Hij tot Tomas: ‘Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde, en wees niet langer ongelovig, maar gelovig.’ Toen riep Tomas uit: ‘Mijn Heer en mijn God!’ Toen zei Jezus tot hem: ‘Omdat ge Mij gezien hebt, gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.’ Nog vele andere tekenen heeft Jezus gedaan in het bijzijn van zijn leerlingen, welke niet in dit boek zijn opgetekend, maar deze hier zijn opgetekend, opdat gij moogt geloven, dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in zijn Naam.