Preek van 14 juni 2020

Preek van 14 juni 2020

Nuchter als we zijn hebben we het wel eens moeilijk met uitspraken die op het eerste gezicht strijdig zijn met het gezond verstand. Nemen we bijvoorbeeld de laatste zin uit het evangelie op deze sacramentszondag. De vaderen van Israël zijn inderdaad allemaal gestorven én voor zover we weten zijn tot op vandaag ook alle volgelingen van Jezus gestorven. Om dit in zijn juiste betekenis te vatten lijkt het mij belangrijk om stil te staan bij de twee sleutelwoorden ‘brood’ en ‘eeuwig leven’.

In de Japanse film After Life uit 1998 – ik spaar u de naam van de regisseur, en ik moet eerlijk bekennen dat ik de film nooit gezien heb – in die film gaat het over de stap die mensen zetten tussen het hiernúmaals en het hiernámaals. Over de band tussen ons eindige en ons eeuwige leven. Zo ziet de kijker hoe in het begin mannen en vrouwen een oud en versleten gebouw binnenstappen. Ze nemen plaats in de wachtruimte en worden daarna één na één ontvangen. Nadat ieder enkele formaliteiten heeft afgehandeld zoals : ‘Naam? Geboortedatum?’ volgt de begroeting aan ieder afzonderlijk: ‘Je bent gisteren overleden. Ik bied je mijn innige deelneming aan.’ We heten je welkom in deze transitzone tussen je voorbije leven en het hiernamaals Je blijft nu eerst een week bij ons met één enkele opdracht. Je dient uit uw voorbije leven één herinnering te kiezen, en wel dié herinnering die je het meest dierbaar is.’ Wanneer de bezoeker na een week reflectie gekozen heeft kan hij of zij overgaan naar het hiernamaals. Dat houdt in dat de bezoeker voortaan én tot in eeuwigheid in die herinnering verder zal leven. Het gaat bij de cineast niet op de eerste plaats om stil te staan bij het leven na de dood, maar bij het leven vóór de dood. Bij de herinnering aan dat ene wonderlijk moment waarop een mens ervaren heeft voluit lévend te zijn. Een moment, hoe klein ook, om nooit te vergeten een moment met eeuwigheidswaarde. Als je die ene herinnering naar boven weet te halen, zo suggereert de cineast, dan ervaar je hier op aarde bij wijze van spreken iets van de hemel.

Een mooi beeld vind ik, als aanloop om te kunnen vatten wat de evangelist Johannes precies bedoelt wanneer hij het over ‘eeuwig leven’ heeft. Meer dan de drie andere evangelisten heeft Johannes heel lang, intens en vanuit een hartstochtelijke liefde nagedacht over de diepe betekenis van Jezus’ persoon en zijn boodschap. Vandaar dat hij zeven ik-woorden in de mond van Jezus legt: “het Licht der wereld” (Jo 8,12), “de Deur” (Jo 10,9), “de Goede Herder Jo 10,11.14), ‘de Opstanding en het Leven” (Jo 11,25), “de Weg, de Waarheid en het Leven” (Jo 14,6) en tenslotte “de Ware wijnstok” (Jo 15,10). Vandaag noemt Jezus zich in een leergesprek aansluitend op de eerste broodvermenigvuldiging tot driemaal toe “Ik ben het Brood van het Leven” (Jo 6,35.48.51). En Jezus identificeert zich niet enkel met dit brood maar voegt er aan toe dat dit brood eeuwig leven gééft. Het brood waardoor je eeuwig leven hebt. Opvallend is dat in heel de broodrede ‘eeuwig leven hebben’ in de tegenwoordige tijd staat. Het leven dat blijft, wil Johannes zeggen, is nu al een werkelijkheid voor wie gelooft. Het eeuwig leven is geen kwestie van toekomst, het begint op het moment dat je hic et nunc gelooft in Hem. Het is pas in de toekomst dat het voor die gelovige een definitief karakter krijgt.

Deze uitspraak brengt voor ons meteen Jezus’ woorden in herinnering op die laatste avond dat Hij met zijn leerlingen en wellicht ook met Maria en enkele anderen het Paasmaal viert. Woorden die wij tot op vandaag herhalen telkens wij samenkomen om Hem te gedenken. “Neem en eet, dit is mijn Lichaam. Neem en drink, dit is mijn Bloed.” ‘Vlees’ en ‘bloed’ dat is zijn hele Persoon, dat is zijn hele bestaan. Zijn leven opdat wij leven mogen bezitten en wel in overvloed. Opdat we een leven mogen bezitten waarover de verveling geen macht heeft, een leven dat de moeite waard blijft om geleefd te worden en dat uiteindelijk sterker zal zijn dan de tijd en de dood. Dat eeuwige leven begint niet pas wanneer we gestorven zijn, maar nu reeds, wanneer we Hem aanvaarden als vlees en bloed. Als Degene in wie wij blijven, voor altijd en ondanks alles.

In een bijna onopvallend klein gebaar tijdens de eucharistie wordt dit voor mij symbolisch uitgedrukt. Wanneer de priester tijdens de offerande een druppel water bij de wijn voegt bidt hij: ‘Water en wijn worden één. Gij deelt ons menszijn en neemt ons op in uw goddelijk leven’. Het is een onooglijk klein gebaar, maar dat in zijn eenvoud wel heel Jezus’ leven tekent. Hij wijdt zich aan ons opdat wij ons door Hem toewijden aan zijn Vader. Een sacrament, elke dag opnieuw, wanneer Hij ons leven, het werk van onze handen consacreert en omvormt tot zijn Leven, een eeuwig durend leven.

En zo zullen wij straks Hem aanbidden in het geconsacreerde Brood. Wij zullen kijken, zien en geloven, zoals dat enkel verliefden kunnen. We zullen opzien naar Hem met veel liefde en zonder één woord te zeggen en door Zijn brood heen zullen wij zijn ganse leven en ook het onze herkennen. Zo gebeurt het wel eens dat iemand na de Mis zegt: “Mijnheer pastoor, het was een mooie viering “ waarbij het veelal om de beoordeling van de preek gaat. En voor veel kerkgangers én voor de voorganger lijkt het dan op iets dat ‘mooi wás’. Want we beseffen onvoldoende dat de eucharistieviering niet ten teneinde is maar met de zegen en de wegzending pas een aanvang neemt. En die viering is inderdaad mooi wanneer zij mij en u juist daarin heeft aangesproken.

1e lezing: Deut. 8, 2-3. 14b-16a; 2e lezing: 2 Korintiërs 10, 16-17; evangelie: Johannes 6, 51-58. Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot de menigte der Joden: ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.’ De Joden geraakten daarover met elkaar in twist en zeiden: ‘Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?’ Jezus sprak daarop tot hen: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij. Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet zoals bij de vaderen, die gegeten hebben en niettemin gestorven zijn: wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.’