Preek van 14 juni 2015

Preek van 14 juni 2015

Broeders en zusters, de parabel van het zelfkiemend zaad, dat wij zojuist hoorden, gaat over heel wat dingen. Er zijn een zaaier, zaad, aarde, dag, nacht, slaap, opstaan, ontkiemen, groei, vruchten, groene halmen, aren, sikkels, de oogst en mosterdzaadje. 


Veel gegevens, waarmee we allerlei kanten op kunnen. De meest traditionele commentaren beschouwen het zaad als het voornaamste element. Toch is het de aarde die de verhalen bij elkaar houdt. Maar zonder het zaad, zonder de zaaier en zonder het zaaien blijft het krachtvermogen van de aarde eveneens verborgen. Beter gezegd: het meest bepalende is de wisselwerking ervan. 

We leven tegenwoordig in een sterk gemechaniseerde maatschappij. Veel bedieningen worden geautomatiseerd. Alles moet snel gebeuren, efficiënt en liefst direct resultaten opbrengen. Wij willen meteen vruchten van ons werk zien. Kortom, het is nu de tijd van instant producten. Je hoeft alleen maar de knop in te drukken en dan krijg je meteen jouw zin. ’s Ochtends bij het opstaan drukken wij op een knopje en het licht gaat aan. Willen wij een kopje koffie hebben, dan hoeven wij maar een knopje in te drukken en dan komt het. Drukken wij op een knopje en het vaatwerk wordt gewassen, enz. Veel van ons leven is zo ingericht dat wij alleen maar op een paar knopjes hoeven te drukken en dan is het gebeurd. Eigenlijk hebben wij nu het wachten afgeleerd. Wij weten heel goed dat dit soms maar half werk is, maar dat hindert niet als we maar niet hoeven te wachten. 

Maar diepmenselijke problemen lossen wij zo niet op. Veel dingen in het leven, die de moeite waard zijn, vragen veel geduld en uithoudingsvermogen. Je kunt je medebroeders, je man of je vrouw of je kinderen niet leren kennen door wat knopjes in te drukken. Elk moment van ons leven vraagt tijd om te kunnen groeien. Wanneer een boom wordt gepland, weten wij het ook heel goed dat wij moeten wachten totdat hij vrucht voortbrengt. Zo is het ook met onszelf. God wacht zoals een boer die op zijn akker goed zaad zaait en dan wacht. Hij gaat slapen en staat op. Terwijl de boer slaapt, groeit het zaad. Hij weet niet hoe, want het groeiproces ligt niet in zijn macht. 

Met onszelf verliezen we soms vlug ook het geduld. Wij maken goede voornemens, maar direct daarna verliezen wij de moed. Wij maken plannen, maar hebben niet het geduld om ze te verwezenlijken. Waarschijnlijk is het ook nog veel moeilijker om geduld te hebben met de anderen. Het is niet makkelijk om iemand te laten groeien op een tijd en op een wijze die hij of zij verkiest. Wij mogen geloven dat elk zaadje van goedheid dat wij zaaien voldoende kiemkracht heeft in zichzelf om tot vrucht te komen. Als wij zouden volhouden, zou het resultaat niet uitblijven. Ook al zien we niet onmiddellijk resultaat van ons werk en van onze zorg voor anderen, maar God geeft groeikracht en vruchtbaarheid aan ons werk. We mogen er op vertrouwen dat God het tot wasdom brengt. Belangrijk is dat wij als aarde ontvankelijk zijn; vertrouwen en geduld hebben. Deze parabel inspireert ons vooral over onze onderlinge verhouding. De aarde dient te ontvangen en het zaad moet gezaaid worden. Zonder het zaad blijft de groei die de aarde kan geven, verborgen. Maar zonder de aarde is ook het zaad eveneens niks. 

In het licht van Jezus kunnen we in onszelf onze eigen positieve mogelijkheden ontdekken. Op eigen kracht kan de mensheid het moeilijk tot stand brengen. Het is het werk van God zelf en wij krijgen het om niet. En toch komt het ook niet zomaar uit de lucht vallen. Een boer is wellicht in staat de planten te veredelen, maar het is God die het gewas doet groeien. Over dat eigenaardige samengaan van God en mens willen de gelijkenissen iets verduidelijken. God gaat immers heel anders te werk dan wij, mensen. In vergelijking met wat wij nuttig, efficiënt en zinvol vinden, doet God vaak ‘eigenzinnig’. Staan wij open voor het zaad, het woord van Jezus, dan mogen wij hoop koesteren. Dat wens ik ons allen van harte toe. 

Eerste lezing: Ez. 16, 22-24; tweede lezing: 2Kor. 5, 6-10, evangelie: Marcus 4, 26-34 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
En verder: ‘Het gaat met het Rijk Gods als met een man die zijn land bezaait; hij slaapt en staat op, ‘s nachts en overdag, en onderwijl kiemt het zaad en schiet op, maar hij weet niet hoe. Uit eigen kracht brengt de aarde vruchten voort, eerst de groene halm, dan de aar, dan het volgroeide graan in de aar. Zodra de vrucht het toelaat, slaat hij er de sikkel in, want het is tijd voor de oogst.’ En verder: ‘Welke vergelijking kunnen we vinden voor het Rijk Gods en in welke gelijkenis zullen we het voorstellen? Het lijkt op een mosterdzaadje. Wanneer dat gezaaid wordt in de grond, is het wel het allerkleinste zaadje op aarde; maar eenmaal gezaaid, schiet het op en wordt groter dan alle tuingewassen, en het krijgt grote takken, zodat de vogels in zijn schaduw kunnen nestelen.’ In vele dergelijke gelijkenissen verkondigde Hij hun zijn leer op de wijze die zij konden verstaan. 
Anders dan in gelijkenissen sprak Hij niet tot hen, maar eenmaal met zijn leerlingen alleen, gaf Hij van alles uitleg.