Preek van 11 december 2016

Preek van 11 december 2016

Broeders en zusters, de verwachting, de spanning om wat komen gaat, spat van het papier vanmorgen. Wekenlang lezen we al uit het boek van de profeet Jesaja. Vredesvisioenen wisselen zich af met hoopvolle teksten over bloeiende woestijnen en vruchtbare droogte. We hoeven niets te vrezen. God komt om recht te doen in hoogsteigen persoon. Pijn en jammer slaan op de vlucht en worden ingewisseld voor vreugde en blijdschap. Mijn eerste reactie is als ik eerlijk ben: “was het maar waar”. Jules de Korte zong het: “we zijn al zo lang op de weg naar de vrede toe”

In de Jakobusbrief woorden van gelijke strekking. Het is geduld en wachten maar dan zal het ons worden beloond in vruchtbare oogsten. Wees moedig en geduldig want de komst van de Heer is nabij. Bob Dylan zong er platen mee vol en won dit jaar de Nobelprijs voor literatuur. Hoopvolle poëtische liederen, maar wanneer worden ze vervuld?
Ook Jezus verkondigt het vanmorgen, de derde veelbelovende heraut. Blinden zien en lammen lopen, melaatsen worden rein. Zelfs doden staan op. Met als klap op de vuurpijl: de blijde boodschap. Hij die aan Mij geen aanstoot geeft, die voor mijn leer niet wegloopt, zal geluk kennen.
Terwijl ik dit aanhoor en aanschouw denk ik: “waar hebben we het in godsnaam over. De vrede is ver te vinden, oogsten worden platgebrand, armen worden gemangeld door oorlog, uitbuiting en geweld om vervolgens uitgeput als geknakt riet om te vallen binnen de grenzen van onze zo humane geroemde AZC, een zoveelste gevangenis zonder tralies, maar ook zonder leven gevend perspectief.”
Waar hebben we het over in een week dat er meer geweld was in Aleppo en mensen verschuild in ’s-Werelderfgoed verpulverd werden. Er verontrustend veel meer jonge mensen in Nederland, let wel een van de rijkste landen op aarde, waar mensen wonen die het meest gelukkig op deze planeet schijnen te zijn, op straat slapen.
Onze ogen open zouden moeten opengaan voor het feit dat alvorens vluchtelingen aan de kusten van de Middellandse zee arriveren om de oversteek naar dit geluk te wagen er al veel meer een woestijngraf hebben gevonden dan er een zeemansgraf zullen krijgen, want ook dat lijkt zeker te zijn.  

We lijken verder weg van geluk dan ooit. En toch, broeders en zusters, hoe somber het is, hoe triest de werkelijkheid er uitziet. Wij mogen, nee wij moeten met Johannes meegaan om de komst te bereiden. God vraagt niet van ons om weg te kijken, om de kop in het zand te steken zodat we het leed niet hoeven te zien. God vraagt ons zo klaar te staan Hem in zijn meest kwetsbare en toegankelijke zijn op te vangen. We hebben nu op dit moment de plicht zijn weg te effenen en te bereiden, want allen die lijden onder onrecht, ja werkelijk allen komen met Hem over die weg. Dat laatste staat niet in de tekst maar we krijgen het erbij. God komt niet alleen. We hebben de hand aan de ploeg te slaan want oorlogstuig is omgesmeed tot ploegscharen,

 

Zulke ploegscharen heb ik gezien in een klein Kameroens dorp waar ik tussen 1981 en 1984 woonde en leefde. Een keer per jaar kwam er de Caterpillar. Een Caterpillar is een soort wagenbeest als in Jurasic Parc, de spektakelfilm waar voorhistorische beesten een rol spelen. Een Caterpillar is eigenlijk zo’n voorhistorisch machine beest, een reusachtige apparaat voorzien van schuiven en tentakels als ploegscharen om de weg te egaliseren en glad te maken. Zoals de dinosaurus in veel spektakelfilms, hij schijnt wel eens te knipogen, krijgt zoiets een menselijk tintje. De Caterpillar was voor ons heel menselijk. Hij kwam vlak voor kerst waardoor de weg enigszins berijdbaar werd om naar de grote stad te gaan en daar iets als kerstinkopen te doen, of wat er voor doorging, want feest zouden we vieren. Ik kan u vertellen dat ik veel idealen had en dat ik vond dat ik elke vorm van isolement aan moest kunnen, maar het was een werkelijke verlossing voor slechts enkele weken uit die vergeten hoek. 25 Jaar later ben ik terug geweest en het is nog exact zo, de kuilen zitten op dezelfde plaatsen. Ontwikkeling voor iedereen gaat traag.

Een emmertje en schepje, waar we vroeger mee in de zandbak speelden, zou behulpzaam kunnen zijn als wij onze eigen innerlijke weg willen effenen en bereiden. Het kerstkind God komt over die weg, onze weg. Dat maakt het grote verschil. Over die weg komt Gods genade tot ons, gratuite, onvoorwaardelijk. Door kuiltjes dicht te gooien maken we het zelf mogelijk dat God tot ons komt. Die kuilen kunnen we namen geven. Het zijn kuiltjes als cynisme, vooroordelen, wegkijken, ons af te sluiten. Hebben we geëgaliseerd dan kunnen God en wij elkaar tegemoet treden. We zijn we er dan nog niet. Het goddelijk kind is te teer en kwetsbaar om op eigen kracht de weg af te leggen. Wij zullen 180 graden moeten draaien en Hem moeten dragen naar de plek van bestemming: Bethlehem. Er zal geen geween en tandengeknars meer zijn, want we komen aan in het huis van brood voor iedereen.

Broeders en zusters, de Advent kan ons leren niet meer bang te zijn. Het kan ons verlossen uit de passiviteit van de verlamming omdat het zoveel is en zo vaak is en we niet weten waar te beginnen. Door het kind te dragen zijn we niet meer alleen en door Hem te dragen zullen we ervaren dat we niet meer alleen hoeven te dragen. Het wereldleed wordt door het dragen van het kind draagbaar want leed is er om, in en door God, samen te dragen, nooit meer alleen. Dan gaan we niet alleen maar gebukt onder leed en schuldgevoel, maar leren we ook weer ons te verwonderen wat mooi en goed is.


1e lezing: Jesaja 35,1-6a.10; 2e lezing: Jakobus 5,7-10, evangelie: Mattheüs 11,1-11
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Johannes nu hoorde in de gevangenis over de werken van Christus en liet Hem door zijn leerlingen de vraag stellen: ‘Zijt Gij de Komende, of hebben wij een ander te verwachten?’ Jezus antwoordde hun: ‘Gaat aan Johannes zeggen wat gij hoort en ziet: blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd. Gelukkig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt.’ Toen zij vertrokken, begon Jezus tot de menigte te spreken over Johannes: ‘Waar zijt gij in de woestijn naar gaan zien? Naar een riethalm door de wind bewogen? Waar zijt gij dan wel naar gaan zien? Naar iemand in verfijnde kleding? Die verfijnde kleding dragen zijn te vinden in de paleizen der koningen. Waartoe zijt ge dan uitgetrokken? Om een profeet te zien? Inderdaad, zeg Ik u, zelfs meer dan een profeet! Hij is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, die de weg voor uw komst zal bereiden. Voorwaar, Ik zeg u: Onder wie uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper. Niettemin is de kleinste in het Rijk der hemelen groter dan hij.