Preek van 09 november 2014

Preek van 09 november 2014

Zusters en broeders. Tot een goede vijftig jaar geleden waren er meer kerkwijdingen dan kerksluitingen. Nu is het juist andersom. 

Zelden wordt nog een nieuwe kerk gewijd, terwijl kerksluitingen aan de orde van de dag zijn. Om een voorbeeld te geven van de ontwikkelingen die wij op kerkelijk gebied meemaken: toen onze stichters in 1881 van de Katsberg hier kwamen en de Schaapskooi betrokken, was de dichtst bijgelegen kerk de Heuvelse kerk. In de jaren twintig van de vorige eeuw werd, vanwege de uitbreiding van de stad en het groeiende aantal katholieken, de Sacramentskerk aan de Ringbaan gebouwd. In de jaren zestig kwam, nog dichterbij, de Lourdeskerk op Koningshoeven. Vanaf de jaren negentig beleefden wij de omgekeerde beweging: eerst werd de Sacramentskerk aan de eredienst onttrokken, daarna werd de Lourdeskerk afgebroken. Nu horen wij, samen met het stadsdeel ten zuiden van de spoorlijn, bij de grote stadsparochie van de Goede Herder. Zo zijn wij terug bij af. 

Velen van u hebben op een of andere manier hetzelfde meegemaakt. En we zijn nog niet aan het einde! Voorzichtige prognoses wijzen uit dat in ons land, voor katholieken en protestanten samen, de komende tien jaar elke week twee kerkgebouwen afgestoten zullen worden. Nu is een kerksluiting meer dan een zakelijke aangelegenheid. Het gaat gepaard met veel emoties, met pijn en verdriet, met woede zelfs. Het raakt ons geloof. Het is het zelfs een beproeving van ons geloof. Want onwillekeurig stellen wij ons de vraag: verdwijnt mét het kerkgebouw ook God niet uit ons dorpsbeeld of uit ons stadsbeeld, zelfs uit ons wereldbeeld? Krijgt God mét het kerkgebouw misschien óók een andere bestemming? Amusement of commercie? Of is Hij misschien, net als het kerkgebouw, overbodig geworden? Waar kunnen we Hem nog vinden als het zichtbare teken van zijn aanwezigheid verdwijnt? Wat breken we af als we een kerk afbreken? Mét het verdwijnen van het kerkgebouw staat dus veel op het spel. Hoe kunnen wij voorkomen dat kerksluiting kerkverlating tot gevolg heeft? Hoe moeten wij als gelovige mensen daarmee omgaan? Welke is Gods boodschap aan ons die dit meemaken? 

Zo komen wij bij het evangelie van vandaag. Jezus spreekt er over het afbreken van de tempel. Dat klinkt in de oren van zijn toehoorders als een heiligschennis. Om Jezus' woord over het afbreken van de tempel te verstaan is het goed nog twee andere plaatsen te lezen in het evangelie waar Jezus in dezelfde zin spreekt over de tempel. Eerst in het Johannesevangelie (Joh. 5,23). Als de Samaritaanse vrouw Hem vraagt waar God aanbeden moet worden, in Jeruzalem of op de Gerazim, de heilige berg van de Samaritanen, zegt Jezus: "Noch in Jeruzalem noch op de Gerazim wordt God aanbeden. God zoekt aanbidders die Hem aanbidden in geest en waarheid." God woont dus daar waar mensen Hem in geest en waarheid aanbidden. Of dat nu in de tempel is of ergens anders is niet van belang. 

Als de leerlingen in het Lucasevangelie (21,5) heel chauvinistisch opmerken: "Kijk, hoe de tempel daar prijkt met zijn fraaie stenen en wijgeschenken", dan zegt Jezus: "wat ge daar ziet, er komt een tijd dat er geen steen op de andere gelaten zal worden, alles zal worden verwoest." God is dus niet gebonden aan de tempel, of aan die of die plaats. En we moeten hier dat mysterieuze vers uit het laatste bijbelboek, de Openbaring van Johannes, in gedachte houden: "Uiteindelijk, in het nieuwe Jeruzalem, zal er zelfs geen tempel meer zijn, want God de Heer, de Albeheerser, is de tempel, evenals het Lam" (Apok. 21,22). 

De oude Catechismus leerde het ons toch ook al: "Waar woont God? Overal, in de hemel, op aarde en op alle plaatsen." God laat zich niet opsluiten op een bepaalde plaats, in een stenen gebouw. Het is zelfs zo dat God niet gebonden is aan die heilige tempel van Jeruzalem. De profeet Ezechiël ziet zelfs in zijn visioen (Ez. 10) hoe God de tempel van Jeruzalem verlaat en meetrekt met zijn volk wanneer het in ballingschap wordt weggevoerd, terwijl de tempel in puin ligt. De hele bijbel en ook Jezus, zij relativeren de tempel, en mét de tempel alle heilige plaatsen en gebouwen, hoe eerbiedwaardig en majestueus ook. Uiteindelijk zal er geen steen van op de andere gelaten worden! Zelfs de Sint Pieter in Rome of onze mooie Sint Jan in Den Bosch zullen daar niet aan ontkomen! Waarom? Eenvoudig, omdat God liever in een tent woont. Omdat Hij dicht bij de mensen wil wonen, in de gemeenschap van mensen die in Hem geloven, die zich aan Hem toevertrouwen, die Hem aanbidden in geest en waarheid. Op de eerste plaats woont Hij daarom in Jezus in wie God zijn tent onder ons heeft opgeslagen (Joh. 1,14). Dat is ook de betekenis van het raadselachtige woord uit het evangelie van vandaag: "Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen." "Hij spreekt over de tempel van zijn lichaam", legt Johannes uit. Jezus is voortaan de plaats waar God onder ons woont, daar, in en door en met Hem wordt God aanbeden. Uit zijn lichaam stroomt voortaan de tempelbeek van Ezechiël. De tempel van Jeruzalem is een leeg omhulsel geworden. Want Jezus is de tempel. Op de tweede plaats woont God in ons omdat wij als gedoopten verbonden zijn met Christus. Paulus zal zelfs zeggen dat wij als gemeenschap Christus' lichaam zijn (Rom. 12,4.5). "Wij zijn de tempel van de heilige Geest, de Geest van God woont en bidt in ons, die tempel zijt gij en die tempel is heilig" (1 Kor. 3,16.17). Dat betekent nogal wat, zusters en broeders! Zijn wij ons daarvan voldoende bewust? … Leven wij van daar uit? … Is dat aan ons te zien? 

Sommigen onder u zullen daaruit misschien besluiten dat, als wij God overal kunnen aanbidden, kerkgebouwen overbodig geworden zijn! Dat is niet zo! We weten allemaal uit ervaring dat wat altijd en overal plaats kan vinden, nergens meer een plaats heeft. Voor alle belangrijke dingen reserveren wij daarom een vaste plaats en een welbepaalde tijd. Ons kerkgebouw is daarom ankerplaats in tijd en ruimte, een concentratiepunt dat ons herinnert aan het wondere feit dat God met zijn aanwezigheid ons bestaan vervult. Als wij dan toch meemaken dat een kerkgebouw aan de eredienst wordt onttrokken, een andere bestemming krijgt, als wij de gewijde ruimte waarvan de muren door gebeden en gezangen van generaties zijn geheiligd, moeten verlaten, dan blijft dat pijn doen. Het beproeft, het loutert ons geloof, maar kan het ook meer diepte geven. Laten we niet alleen maar treuren om wat verloren gaat, om wat wij moeten achterlaten. Laten wij in geloof en met vertrouwen naar de toekomst kijken. 

We mogen daarbij niet vergeten dat onze God een zeer beweeglijke God is, dat Hij eigenlijk toch liever niet in een stenen gebouw , maar in een tent woont om vlug te kunnen opbreken, om altijd met ons mee te trekken, als wij, mensen, nieuwe en andere wegen willen gaan. Wij mogen daarbij ook niet vergeten dat God bij uitstek woont in de harten van de mensen die verbonden zijn met zijn Zoon Jezus: "zij zijn zijn lichaam", "zij zijn Gods tempel". Laten wij als christelijke gemeenschap, als kerk, een gastvrij huis zijn, voor God en zijn heilige Geest, én voor elkaar als broeders en zusters van de éne Vader, in Christus. Amen. 

eerste lezing: Ezechiël 47,1 - 2.8 - 9.12; tweede lezing: 1 Korintiërs 3,9b - 11.16 - 17; evangelie: Johannes 2,13 - 22. 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
Toen het paasfeest der Joden nabij was ging Jezus op naar Jeruzalem. In de tempel trof Hij de verkopers aan van runderen, schapen en duiven en ook de geldwisselaars die daar zaten. Hij maakte van touwen een gesel, dreef ze allemaal uit de tempel, ook de schapen en de runderen; het kleingeld van de wisselaars veegde Hij van de tafels en Hij wierp die omver. En tot de duivenhandelaars zei Hij: "Weg met dit alles! Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal!" Zijn leerlingen herinnerden zich dat er geschreven staat: De ijver voor uw huis zal mij verteren. De Joden richtten zich tot Hem met de woorden: "Wat voor teken kunt Gij ons laten zien dat Gij dit doen moogt?" Waarop Jezus hun antwoordde: "Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen." Maar de Joden merkten op: "Zesenveertig jaar is aan deze tempel gebouwd; zult Gij hem dan in drie dagen doen herrijzen?" Jezus echter sprak over de tempel van zijn lichaam. Toen Hij dan ook verrezen was uit de doden herinnerden zijn leerlingen zich dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden in de Schrift en in het woord dat Jezus gesproken had.