Preek van 07 augustus 2016

Preek van 07 augustus 2016

Het is duidelijk, het is vakantietijd, kommertijd. Iedereen ligt nu lekker achter in de tuin of is op reis. En uitgerekend deze vakantiezondag klinkt in het Evangelie: “Houdt uw lendenen omgord en uw lampen brandend.” Juist nu wij relaxen en genieten, misschien zonder krant en TV, zonder mobiel en smartphone, roept Jezus ons toe: “Weest bereid, want de Mensenzoon komt op het uur, dat gij het niet verwacht.” 

Het is een soort oproep, zoals ook Abraham in de tweede lezing de oproep krijgt om op reis te gaan. Uitgerekend op deze vakantiezondag horen wij dit verhaal, hoe hij door God werd weggeroepen uit een rustig bestaan, meer dan 4000 jaar geleden, en hoe hij vertrok zonder te weten waarheen. Maar het gebeurt nog steeds. Mensen verlaten hun land, soms vrijwillig, zoals vakantiegangers, soms gedwongen, omdat de oorlog hun op de hielen zit, of omdat hun land door droogte geplaagd wordt, vaak op de vlucht voor geweld. 
Uit het verdere leven van Abraham weten we hoe hij door God gevraagd werd zijn dierbaarste bezit te offeren: Isaac, zijn enige Zoon. Ook dat gebeurt nog steeds. Mensen verliezen hun dierbaarste bezit: soms vrijwillig door dienst aan God of medemensen, soms onvrijwillig door een tsunami of een faillissement, of door verlies van een kind. 
In de eerste lezing, uit het boek wijsheid: Mozes op reis. Uitgerekend deze vakantiezondag horen we van het Joodse volk, hoe het na eeuwen van gebed en smart en onderdrukking door Mozes uit Egypte werd bevrijd, maar ook hoe het na verloop van tijd verzandde in gemor en opstandigheid, toen honger en dorst, woestijnslangen en vijanden dreigden. 
Het is lang geleden, maar het gebeurt nog steeds: wanneer huwelijk of carrière uitlopen op teleurstelling of mislukking; wanneer de Arabische lente een nachtmerrie is geworden; wanneer de Europese Unie alle glans lijkt te verliezen en uit elkaar dreigt te vallen, of simpelweg wanneer de vakantie in het water valt. 
We moeten bereid en reisvaardig zijn. Zo mag het een rustige vakantiezondag zijn, maar we zijn intussen klaarwakker geschud. Allereerst door Abraham en Mozes, die ons voorgingen in gehoorzaamheid aan God, en die bereid waren het meest dierbare aan God te offeren. Nog meer zijn wij uit onze vakantieslaap en levensroutine gewekt door Christus. Hij roept: “Weest bereid” en “Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn”. 
Dit is een heilzame uitspraak. Zij wil ons laten zien wat ons goeddoet. Het is een goed voor ons hart wanneer onze schat niet ligt in aardse en kleingeestige dingen, zoals succes en bezit of de instemming van anderen. Want wanneer ons hart gehecht is aan zulke dingen, dan zal het iets van de hoedanigheid van deze dingen aannemen. Wanneer geld onze schat wordt, dan zal ons hart alleen nog maar met geld bezig zijn en dan zal het verstarren. Dan verliest ons hart zijn vitaliteit en zijn vermogen om lief te hebben. 
Wanneer een geliefde persoon onze schat is, dan wordt ons hart verruimd. Menige man noemt zijn vrouw dikwijls “schat”. Maar wanneer hij deze schat al te krampachtig vasthoudt, trekt zijn vrouw zich terug, en dan verliest hij zijn schat. Of de schat verliest door het dagelijkse samen met elkaar zijn oorspronkelijke leven zijn oorspronkelijke glans. Jezus noemt God onze ware schat. Het is een schat die in ons is, maar het is een schat waar wij geen controle over hebben. En het is een schat die zijn glans nooit verliest omdat hij goddelijk is. Wanneer God onze schat is, dan is ons hart in God. In God wordt ons hart ruim en ervaart het een diep innerlijk geluk en een diepe innerlijke vrede. 
Jezus wil ons uitdagen, wakker roepen, om ons steeds weer opnieuw af te vragen wat voor ons de ware schat is en waaraan wij ons met ons hart hechten – en wat het met ons hart doet. 
Geloof schenkt standvastigheid en zo ook rust en vreugde. Wat doe ik met mijn geloof? Ben ik waakzaam, vol verwachting op de komst van mijn Heer en mijn God? Kan ik leven met een rustig, vredig hart? Is mijn lampje brandend, of soms uitgeblust? Ik ben als een Godslampje, dat nooit mag uitdoven en verwijzen mag naar de aanwezigheid van de Heer in mij! Straal ik hem uit? Het gebed is de olie voor mijn lampje. 
Maar dikwijls schiet ik nog tekort in waakzaamheid, dooft mijn lampje soms tot op een klein pitje door tekort aan gebed. Maar Gij ziet naar mij om en zorgt dat ik niet helemaal uitdoof. Gij stoot mij tijdig in de zij om mij weer te doen ontwaken. Waakzaamheid – de lendenen omgord om aanstonds open te doen. Niets te verbergen hebben eerlijk en trouw in alles en overal. God ziet mij, altijd en overal. Altijd bereid zijn! In alles Hem zien die altijd klaarstaat voor mij. Mij omgord weten met Hem zelf, zo in vrede en rust gericht op Hem zijn. 
Laten wij in deze gesteltenis de Eucharistie vieren. Als christenen hoeven we enkel naar de Kerk te komen. Daar kunnen wij ons, met name op de zondag, in de Eucharistie verbinden met Christus: in het Evangelie kunnen wij zijn Woord horen; bij de offerande kunnen we ons leven aan Hem geven; bij de Communie kunnen wij ons laten vullen met zijn Liefde; bij de zegen kunnen wij zijn Kracht ontvangen voor ons alledaagse leven. Dus Vakantietijd is geen kommertijd! 

1e lezing: Wijsheid 18,6-9; 2e lezing: Hebr. 11,1-2.8-12; evangelie: Lucas 12,32-48 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
Weest niet bevreesd, kleine kudde: het heeft Uw Vader behaagd u het Koninkrijk te schenken. Verkoopt uw bezittingen en geeft aalmoezen; verschaft u beurzen die niet verslijten, en verwerft een onuitputtelijke schat in de hemel, waar geen dief bij komt en geen mot hem bederft. Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.’ Houdt uw lenden omgord en de lampen brandend! Gedraagt u als mensen die wachten op de terugkomst van hun heer, die naar de bruiloft is, om als hij aankomt en klopt, hem aanstonds open te doen. Gelukkig de dienaars, die de heer bij zijn komst wakende zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u: Hij zal zich omgorden, hen aan tafel nodigen en langs hen gaan om te bedienen. Al komt hij ook in de tweede of in de derde nachtwake, gelukkig zijn de dienaars die hij zo aantreft. Begrijpt dit wel: Als de eigenaar van het huis wist op welk uur de dief zou komen, zou hij in zijn huis niet laten inbreken. Weest ook gij bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht.’ Petrus vroeg Hem nu: ‘Heer, bedoelt Gij deze gelijkenis voor ons of voor iedereen?’ De Heer sprak: ‘Wie zou die trouwe en verstandige beheerder wel zijn, die de heer over zijn dienstvolk zal aanstellen om hun op de gestelde tijd hun rantsoen koren te geven? Gelukkig de knecht, die de heer bij zijn aankomst daarmee bezig vindt. Waarlijk, Ik zeg u: hij zal hem aanstellen over alles wat hij bezit. Maar zegt die knecht bij zichzelf: Mijn heer blijft nog wel een poosje weg, en begint hij de knechten en dienstmeisjes te slaan, en gaat hij zich ook te buiten aan spijs en drank, dan zal de heer van die knecht komen op een dag dat hij hem niet verwacht en op een uur dat hij niet kent; hij zal hem met het zwaard straffen en hem zo het lot doen ondergaan van de ontrouwen. De knecht die de wil van zijn heer kende, maar geen beschikkingen trof noch handelde volgens diens wil, zal zwaar getuchtigd worden. Wie echter in onwetendheid dingen heeft gedaan die tuchtiging verdienen, zal slechts licht gestraft worden. Van ieder aan wie veel is gegeven, zal veel worden geëist, en wie veel is toevertrouwd, ven hem zal des te meer worden gevraagd.