Preek van 05 januari 2014

Preek van 05 januari 2014

Ze zullen wel van alle tijden zijn: mensen met een uitroepteken én mensen met een vraagteken.

Het uitroepteken staat dan voor hen die het allemaal al eens meegemaakt hebben, die het antwoord reeds kennen voordat de vraag werd gesteld. Mensen voor wie alles zo zeker is als een paal boven water. We kennen ze vanuit gesprekken, we hebben met ze te maken in de administratie en de bureaucratie. We horen en zien ze ook op gelovig vlak, in onze eigen kerk. Misschien ervaren we ze zo nu en dan ook in onszelf. Daarnaast leven er al evenveel mensen met levensgrote vragen. Mensen die het niet allemaal zo klaar en duidelijk zien, voor wie op elk antwoord of oplossing een nieuwe vraag volgt. Ook op gelovig vlak kennen we ze: de zoekers en de weifelaars. Maar ook de mensen die open staan voor het wonder, voor het nieuwe, het onverwachte. Mensen die lijken op een nog onbeschreven blad. En hopelijk ervaren we ook deze mensen zo nu en dan in onszelf. 

In het geboorteverhaal van Jezus dat we zojuist hebben gehoord, gebruikt Matteüs een gelijkaardige zwart-wit tekening om twee houdingen te schilderen die mensen vanaf Jezus' geboorte reeds tegenover Hem aannemen. Het zijn twee houdingen ook tegenover God die zich in de schepping en in de Schrift openbaart. Twee houdingen die Jezus ook later zal ervaren: het geloof van de heidense honderdman waarvan Hijzelf getuigt: "Zo'n groot geloof heb ik in heel Israël niet gevonden", tegenover de voortdurende afwijzing en de tegenstand van de gelovige Farizeeën. Alleen reeds de naam 'Driekoningen' waarmee dit feest van de Openbaring des Heren verbonden blijft, plaatst deze koningen in het centrum, terwijl Jezus de hoofdfiguur is. En deze zogenoemde koningen zijn in werkelijkheid 'wijzen', want dat tonen ze in dit verhaal ook duidelijk. Reeds tijdens het allereerste college filosofie leerde ik dat alle kennis en wijsheid begint bij een vraag, en bij het blijven zoeken naar een antwoord. Ook onze wijzen houden zich niet vast aan eigen kennis en zekerheden maar gaan letterlijk op zoek naar een antwoord. 

Vanouds worden zoekende mensen gefascineerd door de sterrenhemel. De wijzen uit ons verhaal hebben, naar eigen zeggen, een bijzondere ster gezien, een licht dat voor hen uitgaat en hen naar een welbepaalde plaats in de mensenwereld brengt: Betlehem, de stad van koning David. Daar zullen ze de 'Koning der Joden' vinden om Hem hulde te brengen en te aanbidden. Doch het antwoord op al hun vragen staat niet in de sterren geschreven. In Jeruzalem, de grote stad, verdwijnt dat merkwaardige licht uit hun zicht. En bij de geleerden in die stad, vinden ze het antwoord niet. Ze vinden uiteindelijk het koningskind, maar helemaal anders dan ze verwacht en gehoopt hebben. Een klein en weerloos kind dat overgeleverd is aan het wispelturige hart van de koning en aan de genadeloze handen van zijn soldaten. Een machteloos kind dat voorbestemd is om koning te worden zonder macht en aanzien en even weerloos als het kind. Een koning die uiteindelijk overgeleverd zal worden in de handen van de mensen en de meest vernederde dood van een misdadiger zal moeten ondergaan. Maar een koning ook die - naar de woorden van psalm 72 - bereikbaar zal zijn voor kleine mensen en hoop zal geven aan rechtelozen. Die zich zal ontfermen over de misdeelden en de zwakken opnieuw levensmoed zal geven. De Mensenzoon die pas helemaal Koning der Joden zal worden wanneer Hij uit zelfvergeten liefde zijn leven zal geven aan het kruis. Wanneer Hij, hangend onder het opschrift 'Dit is de Koning der Joden' zal sterven voor alle mensen, zonder enig onderscheid. Voor dit kind buigen deze wijze en verstandige mensen zich neer. Nederig erkennen ze daarmee dat alle levenswijsheid en kennis Niet in de ideeënwereld te vinden is, maar in Iemand. Dat alle leven zijn oorsprong niet in de sterkste, grootste en machtigste mens vindt, maar in God die zich openbaart in alle kleinheid en schamelheid. 

De wijzen zijn weliswaar zelf op weg gegaan naar het koningskind maar komen in deze ontmoeting tot het besef dat in Jezus, God reeds naar hen en naar elke mens is gekomen. Dat God zich in alle hulpeloosheid heeft geopenbaard en dat Hij zijn handen niet enkel uitstrekt naar Israël maar naar alle god- en zinzoekers. Of om het met de woorden van paus Franciscus te zeggen net vóór hij zijn eerste zegen 'urbi en orbi' zou uitspreken: "Bid met mij dat ik jullie mag zegenen. Niet alleen de katholieken maar alle mensen over heel de wereld." God openbaart zich vandaag aan iedere mens. Aan de vragende, zoekende maar ook aan de zelfzekere, zelfingenomen mens. Daarom is geloven in Hem geen kwestie van het plaatsen van een uitroepteken of van een vraagteken. Geloven is kijken en zien naar de 'dubbele punt'. Het leesteken dat geen einde van een zin of een gedachte aangeeft, maar een opening biedt naar een iets nieuws. Een teken dat ons steeds verder op weg zet van kribbe naar kruis, van Betlehem naar Golgotha om onder het kruis naar Jezus op te zien en in de gekruisigde Koning Gods mateloze liefde voor ons te ontvangen. 

Deze band tussen begin en einde, tussen geboorte en dood maar ook tussen de eerste begroeting en de uiteindelijke, volle herkenning wordt meesterlijk verteld in het overbekende verhaal dat ons vertelt dat er ook een vierde koning was. Ook hij had die merkwaardige ster gezien en gevolgd. En als geschenk had hij zijn drie waardevolste edelstenen meegenomen. Op zijn tocht echter werd hij telkens weer opgehouden en verloor hij veel kostbare tijd door het menselijk leed dat hij zag. Door medelijden bewogen schonk hij zijn eerste edelsteen weg om een gewond en stervend kind de nodige zorgen toe te dienen. De ster voer hem door een stad waar hij getuige is van een rouwstoet. De koning gaf zijn tweede edelsteen aan de weduwe zodat zij al haar schulden kon afbetalen. Op eenzelfde wijze schonk hij ook zijn derde en daarmee zijn allerlaatste bezit weg om mannen vrij te kopen va een standrechtelijke terechtstelling. Veel te laat voor het verhoopte rendez-vous en met lege handen werd hij door de ster uiteindelijk naar een grote stad geleid waar hij in een mensenmassa werd meegedreven tot naar een heuvel buiten de stadsmuren. Daar stonden drie kruisen. Boven het middelste bleef de ster staan. Diep ontgoocheld kreunde hij: "Moet ik dan terugkeren zonder U gezien te hebben?" De man aan het kruis keek hem liefdevol aan en zei: "Jij hebt mij geholpen toen ik gewond was. Je hebt me getroost toen in bedroefd en onder schulden gebukt was. Jij hebt me gered toen ik in levensgevaar verkeerde." Nu wist de man zeker: "Dit is de Koning van de wereld, de mens die ik al jaren heb gezocht." En in tegenstelling tot de drie andere koningen keerde hij niet langs een andere weg terug maar zette hij meteen dezelfde tocht verder, gesterkt door de openbaring van die Koning aan het kruis. 

eerste lezing: Jesaja 60,1 - 6; tweede lezing: Efeziërs. 3,2 - 6; evangelie: Matteüs 2,1 - 12. 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
Toen Jezus te Betlehem in Juda geboren was, ten tijde van koning Herodes, kwamen er te Jeruzalem Wijzen uit het oosten en vroegen: "Waar is de pasgeboren koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen." Toen koning Herodes dit hoorde werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk bijeen en legde hun de vraag voor waar de Christus moest geboren worden. Zij antwoordden hem: "Te Betlehem in Juda. Zo immers staat er geschreven bij de profeet: En gij Betlehem, landstreek van Juda, gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman te voorschijn treden, die herder zal zijn over mijn volk Israël!" Toen ontbood Herodes in het geheim de Wijzen en hij vroeg hun nauwkeurig naar de tijd waarop de ster verschenen was. Daarop zond hij hen naar Betlehem met de opdracht: "Gaat een zorgvuldig onderzoek instellen naar het Kind, en wanneer gij het gevonden hebt, bericht mij het dan opdat ook ik het hulde kan gaan brengen." Na de koning aanhoord te hebben vertrokken zij. En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging voor hen uit totdat ze boven de plaats waar het Kind zich bevond stil bleef staan. Op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote vreugde. Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde. Zij haalden hun schatten te voorschijn en boden het geschenken aan: goud, wierook en mirre. En in een droom van Godswege gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.